Vertalingen prendre FR>NL
[pʀɑ̃dʀ]1 saisir, tenir avec ses mains - nemen
'prendre un verre dans le placard'
een glas uit de kast pakken2 mettre sur soi, contre soi - nemen
'prendre ··· dans ses bras'
iemand in zijn armen nemen3 enlever - afnemen
'prendre ··· à ··· '
iets van iemand afnemen4 aller chercher, emmener - (mee)nemen
'prendre de l'essence'
benzine tanken
'passer prendre ··· '
iemand ophalen5 considérer - beschouwen
'prendre ··· pour un idiot'
iemand voor een idioot houden6 faire en sorte d'avoir - zich verschaffen
'prendre des renseignements'
inlichtingen inwinnen
'prendre le pouvoir'
de macht grijpen7 boire, manger - tot zich nemen
'prendre son repas'
zijn maaltijd gebruiken
'prendre un verre avec des amis'
een glas drinken met vrienden8 nécessiter, exiger - vereisen - vragen
'prendre du temps'
tijd kosten
'prendre beaucoup de place'
veel plaats innemen9 arrêter - arresteren
'se faire prendre par la police'
zich laten arresteren door de politie10 attraper - vangen
'prendre un poisson'
een vis vangen11 surprendre - betrappen
'prendre ··· en flagrant délit'
iemand op heterdaad betrappen12 utiliser, faire ··· - nemen
'prendre le train'
de trein nemen
'prendre la parole'
het woord nemen
'prendre du retard'
vertraging krijgen13 prendre l'air
sortir à l'extérieur - een luchtje scheppen14 prendre feu
se mettre à brûler - vuur vatten15 prendre l'eau
laisser l'eau pénétrer - water doorlaten[pʀɑ̃dʀ]1 fonctionner, avoir l'effet recherché - werken
'feu qui ne prend pas'
vuur dat niet aangaat
'ruse qui prend'
list die werkt© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
prendre (ww.) | aangaan (ww.) ; aanhouden (ww.) ; aanklampen (ww.) ; aannemen (ww.) ; aanpakken (ww.) ; aanvaarden (ww.) ; aanvangen (ww.) ; aanwerven (ww.) ; aanwrijven (ww.) ; absorberen (ww.) ; accepteren (ww.) ; achteroverdrukken (ww.) ; afhalen (ww.) ; afhalen en meenemen (ww.) ; afnemen (ww.) ; arresteren (ww.) ; beetgrijpen (ww.) ; beetnemen (ww.) ; beetpakken (ww.) ; beginnen (ww.) ; benemen (ww.) ; beroven van (ww.) ; beschuldigen (ww.) ; bevangen (ww.) ; bezetten (ww.) ; bezigen (ww.) ; binden (ww.) ; blameren (ww.) ; boeien (ww.) ; buitmaken (ww.) ; cadeau aannemen (ww.) ; depriveren (ww.) ; eigen maken (ww.) ; fascineren (ww.) ; gappen (ww.) ; gebruik maken van (ww.) ; gebruiken (ww.) ; gevangennemen (ww.) ; graaien (ww.) ; grijpen (ww.) ; grissen (ww.) ; hanteren (ww.) ; iemand iets aanrekenen (ww.) ; iemand iets verwijten (ww.) ; iets bemachtigen (ww.) ; iets halen (ww.) ; in ontvangst nemen (ww.) ; ingrijpen (ww.) ; inpikken (ww.) ; inrekenen (ww.) ; intrigeren (ww.) ; jatten (ww.) ; kapen (ww.) ; ketenen (ww.) ; kiezen (ww.) ; klauwen (ww.) ; kluisteren (ww.) ; kopen (ww.) ; kwalijk nemen (ww.) ; laken (ww.) ; leegstelen (ww.) ; meenemen (ww.) ; nadragen (ww.) ; nemen (ww.) ; ondernemen (ww.) ; ontfutselen (ww.) ; ontnemen (ww.) ; ontoegankelijk maken (ww.) ; ontvangen (ww.) ; ontvreemden (ww.) ; ophalen (ww.) ; opnemen (ww.) ; oppakken (ww.) ; oppikken (ww.) ; oprapen (ww.) ; opslorpen (ww.) ; opslurpen (ww.) ; opsnappen (ww.) ; pakken (ww.) ; plunderen (ww.) ; rekruteren (ww.) ; roven (ww.) ; schiften (ww.) ; selecteren (ww.) ; selectie toepassen (ww.) ; snaaien (ww.) ; starten (ww.) ; stelen (ww.) ; te kort doen (ww.) ; te pakken krijgen (ww.) ; toeëigenen (ww.) ; toegrijpen (ww.) ; toetasten (ww.) ; uitkiezen (ww.) ; uitpikken (ww.) ; uitzoeken (ww.) ; van start gaan (ww.) ; vangen (ww.) ; vastgrijpen (ww.) ; vastklampen (ww.) ; vastnemen (ww.) ; vastpakken (ww.) ; vatten (ww.) ; verdonkeremanen (ww.) ; verdonkeren (ww.) ; verduisteren (ww.) ; verkrijgen (ww.) ; veroveren (ww.) ; verstrikken (ww.) ; vervreemden (ww.) ; verwerven (ww.) ; voor de voeten gooien (ww.) ; weghalen (ww.) ; wegkapen (ww.) ; wegnemen (ww.) ; wegpakken (ww.) ; wegpikken (ww.) ; werven (ww.) ; zich bedienen (ww.) ; ziften (ww.) |
prendre | aanslaan ; bevriezen ; halen ; in beslag nemen ; innemen ; kennen ; lopen ; maken ; opstijven ; overnemen ; slaan ; treffen ; wortel schieten |
Bronnen: interglot; Europakinderhulp; Download IATE, European Union, 2017.; ICT-Woordenboek; Trueterm
Voorbeeldzinnen met `prendre`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
FR: accaparerFR: adopterFR: agripperFR: appréhenderFR: arracherFR: arrêterFR: atteindreFR: attraperFR: avoirFR: capturerUitdrukkingen en gezegdes
FR: prendre de l'âge
NL: oud wordenFR: prendre à coeur
NL: ter harte nemenFR: c'est à
prendre ou à laisser
NL: graag of nietFR: prendre à témoin
NL: tot getuige nemenFR: prendre congé
NL: afscheid nemenFR: prendre le deuil
NL: de rouw aannemenFR: prendre les devants
NL: vooruitlopenFR: prendre femme
NL: trouwenFR: prendre fue
NL: vlam vattenFR: prendre la fuite
NL: vluchtenFR: prendre en grippe
NL: een hekel krijgenFR: prendre le large
NL: het ruime sop kiezenFR: le
prendre haut
NL: een hoge toon aanslaanFR: prendre mal
NL: kwalijk nemenFR: prendre la mer
NL: zich inschepen, zee kiezenFR: prendre quelqu'un. au mot
NL: iemand aan zijn woord houdenFR: prendre la mouche
NL: opstuivenFR: prendre son parti
NL: berusten, zich schikkenFR: prendre en pitié
NL: medelijden krijgenFR: prendre le voile
NL: non wordenFR: prendre son vol
NL: opstijgen, opvliegenFR: à tout
prendre
NL: alles wel beschouwd