Vertalingen avoir FR>NL
[avwaʀ]1 posséder - hebben
'avoir un chien'
een hond hebben2 posséder une caractéristique - hebben
'avoir les yeux bleus'
blauwe ogen hebben
'avoir vingt ans'
twintig jaar zijn3 ressentir - hebben
'avoir faim'
honger hebben4 tromper - te pakken nemen
'Je t'ai bien eu !'
Ik heb je goed te pakken gehad!5 avoir à
être obligé de
avec inf.
moeten
'J'ai à te parler.'
Ik moet je spreken.6 en avoir après/contre
être fâché contre - de pik hebben op
'J'en ai vraiment après lui !'
Ik heb echt de pik op hem![avwaʀ]1 utilisé pour former le passé composé - hebben
'Je les ai entendus.'
Ik heb hen gehoord.[avwaʀ]1 il y a
er is/zijn
'Il y a plusieurs possibilités.' Er zijn verschillende mogelijkheden. 2 il y a
depuis - geleden
'Elle est arrivée en France il y a six mois.'
Ze is zes maanden geleden in Frankrijk aangekomen.3 qu'est-ce qu'il y a ?
que se passe-t-il ? - wat is er (aan de hand)?4 il n'y a qu'à
il suffit de - je hoeft maar te
'Il n'y a qu'à lui demander s'il vient.'
Je hoeft hem maar te vragen of hij komt.5 6 il n'y a pas de quoi
pour répondre à "merci" - niets te danken[avwaʀ]1 somme dont on dispose chez un commerçant - tegoed
'un avoir de 20 euros'
een tegoed(bon) hebben van 20 euro© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
avoir (znw.) | het tegoed ; het geldelijk vermogen ; de baten |
avoir (ww.) | beduvelen (ww.) ; zwendelen (ww.) ; vermogen (ww.) ; oplichten (ww.) ; misleiden (ww.) ; in eigendom hebben (ww.) ; hebben (ww.) ; bezitten (ww.) ; besodemieteren (ww.) ; beschikken over (ww.) ; belazeren (ww.) ; bedriegen (ww.) ; bedonderen (ww.) ; afzetten (ww.) |
avoir (m) | de activa |
avoir (alt=j'ai) | ben |
avoir | gebruiken ; zijn ; worden ; vinden ; ondervinden ; krijgen ; kennen ; in het bezit zijn van |
Bronnen: interglot; Wikipedia; ICT-Woordenboek
Voorbeeldzinnen met `avoir`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
FR: conserverFR: détenirFR: fortunéFR: garderFR: occuperFR: porterFR: posséderFR: retenirFR: soutenir