Vertaal
Naar andere talen: • traer > DEtraer > ENtraer > FR
Vertalingen traer ES>NL

traer

werkw.
Uitspraak:  ['tɾaeɾ]

1) llevar a una persona o cosa hasta el lugar en que se encuentra el hablante - brengen
Traje un vino para la cena. - Hij bracht een wijn voor het avondeten mee.

2) llevar una prenda de vestir determinada - dragen
Traía una chaqueta de cuero. - Hij droeg een leren jasje.

3) ser una cosa causa de otra - veroorzaken
Su indiscreción le trajo problemas. - Zijn onbescheidenheid heeft hem problemen veroorzaakt.

4) contener una cosa a otra que se expresa - insluiten
El periódico del domingo trae un suplemento de cultura y espectáculos. - De zondagskrant bevat een bijlage van cultuur en voorstellingen.

5) mostrar determinado estado físico o anímico - tonen
Traía un paso tardo y cansado. - Hij kwam met een trage en vermoeide tred aan.

6) experimentar un estado de ánimo ante una situación determinada - maken
La espera me trae muy inquieta. - Het wachten maakt me heel onrustig.
uitdrukking llevar a mal traer
uitdrukking traer consigo
uitdrukking traer sin cuidado
uitdrukking traérselas

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
traer (ww.) ophalen (ww.) ; wegnemen (ww.) ; weghalen (ww.) ; veroorzaken (ww.) ; toevoeren (ww.) ; toeleveren (ww.) ; toedragen (ww.) ; thuisbezorgen (ww.) ; teweegbrengen (ww.) ; terugbezorgen (ww.) ; overhandigen (ww.) ; aanleveren (ww.) ; meenemen (ww.) ; meebrengen (ww.) ; leveren (ww.) ; langs brengen (ww.) ; halen (ww.) ; brengen (ww.) ; bestellen (ww.) ; afnemen (ww.) ; afhalen (ww.) ; aanslepen (ww.)
Bronnen: interglot; Wikipedia; Trueterm; Omegawiki.org


Voorbeeldzinnen met `traer`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: acarrear
ES: alcanzar
ES: apasionar
ES: arrastrar
ES: causar
ES: devolver
ES: engendrar
ES: entregar
ES: entregar a
ES: entregar a domicilio