Vertaal
Naar andere talen: • traspasar > DEtraspasar > ENtraspasar > FR
Vertalingen traspasar ES>NL

traspasar

werkw.
Uitspraak:  [tɾaspa'saɾ]

1) pasar un cuerpo de una parte a la parte opuesta de algo - doordringen
La bala le traspasó la pierna. - De kogel is dwars door zijn been gegaan.

2) pasar de un lado a otro - oversteken
traspasar una frontera - een grens oversteken

3) llevar una cosa de un lugar para que permanezca en otro - verplaatsen
Traspasó la biblioteca de su habitación al estudio. - Hij heeft de boekenkast van zijn kamer naar de studeerkamer verplaatst.

4) entregar una persona algo de su propiedad - overdragen
Traspasó el negocio a sus hijos. - Hij heeft de zaak aan zijn kinderen overgedragen.

5) sentir un dolor físico o moral con mucha intensidad - doen lijden
El dolor por la pérdida de su hijo la traspasaba. - Het verdriet vanwege het verlies van haar zoon deed haar lijden.

6) quebrar o violar una norma o ley - overtreden
Su conducta traspasa las reglas de la institución. - Zijn gedrag is een overtreding van de normen van het instituut.

7) sobrepasar una cosa un límite - overschrijden
Su legado traspasa las generaciones. - Zijn legaat gaat over de generaties heen.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
traspasar (ww.) aangeven (ww.) ; aanreiken (ww.) ; afgeven (ww.) ; delegeren (ww.) ; geven (ww.) ; overdragen (ww.) ; overgeven (ww.) ; overhandigen (ww.) ; overschrijden (ww.) ; overstappen (ww.) ; toesteken (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `traspasar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: atravesar
ES: cambiar
ES: ceder
ES: cruzar
ES: dejar
ES: delegar
ES: endosar
ES: ensartar
ES: entregar
ES: espetar