Vertaal
Naar andere talen: • tocar > DEtocar > ENtocar > FR
Vertalingen tocar ES>NL

I tocar

werkw.
Uitspraak:  [to'kaɾ]

1) poner en contacto las manos, u otra parte del cuerpo, con una cosa - aanraken
Los cuadros del museo no se pueden tocar. - De schilderijen van het museum mogen niet worden aangeraakt.

2) estar en contacto una cosa con otra - raken
La copa del árbol toca los cables de la calle. - De kruin van de boom raakt de kabels van de straat.


II tocar

werkw.

1) modificar el estado de una cosa - bewerken
Hay que tocar un poco el estilo de ese ensayo. - De stijl van die essay moet een beetje worden bewerkt.

2) ejecutar o interpretar un instrumento musical muziek - spelen
tocar el piano - pianospelen

3) ejecutar una pieza musical muziek - opvoeren
La orquesta tocará el "Réquiem" de Mozart. - Het orkest zal het "Requiem" van Mozart opvoeren.

4) hacer sonar un dispositivo de llamada o aviso - drukken
tocar el timbre - op de bel drukken

5) producir algo un efecto en una persona - raken
La última escena de la película toca la sensibilidad de los espectadores. - De laatste scène van de film raakt de gevoeligheid van de kijkers.

6) tratar un asunto - ter sprake brengen
La gerencia de la empresa tocó el tema del aumento salarial en la reunión. - De directie van het bedrijf heeft het thema van de salarisverhoging in de vergadering te sprake gebracht.


III tocar

werkw.

1) llegar el momento de realizar una acción determinada - te beurt vallen
Retomaron una partida de ajedrez, tocaba mover a las blancas. - Ze hebben een schaakwedstrijd hervat, de witte stukken waren aan de beurt.

2) ser una cosa obligación o responsabilidad de alguien - moeten
Te toca sacar la basura. - Jij moet de vuilnis buiten te zetten.

3) importar a una persona cierta cosa - aangaan
Sus errores me tocan porque soy su superior y tengo que dar cuenta de ellos. - Zijn fouten gaan mij aan omdat ik zijn meerdere ben en ik hierover verantwoording moet afleggen.

4) corresponder una parte determinada de un reparto a una persona - toekomen
Le toca la mitad de la herencia. - De helft van de erfenis komt hem toe.

5) sonar un dispositivo de aviso o llamada en señal de una cosa determinada - kloppen
Tocan a la puerta, deben de ser los invitados. - Er wordt op de deur geklopt, dat moeten de gasten zijn.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
tocar (ww.) betasten (ww.) ; voelen (ww.) ; toevallen (ww.) ; toekomen (ww.) ; ten deel vallen (ww.) ; raken (ww.) ; even aanraken (ww.) ; bevoelen (ww.) ; betreffen (ww.) ; bespelen (ww.) ; beroeren (ww.) ; aantikken (ww.) ; aanstippen (ww.) ; aanroeren (ww.) ; aanraken (ww.) ; aangaan (ww.)
tocar stoten
Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `tocar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: abordar
ES: abuchear
ES: afectar
ES: alterar
ES: atañer
ES: cobrar
ES: concenir
ES: concernir
ES: conmover
ES: corresponder