Vertalingen sofocar ES>NL
I sofocar
werkw.
1) producir cierta cosa sensación de ahogo y dificultad para respirar -
benauwen Los ambientes cerrados me sofocan. - Gesloten ruimtes benauwen me. |
2) extinguir una cosa que se propaga -
blussen sofocar un incendio - een brand blussen |
3) molestar insistentemente a una persona logrando ponerla nerviosa -
lastigvallen Me sofocas con tantas preguntas. - Je valt me lastig met zoveel vragen. |
4) hacer sentir vergüenza a una persona -
doen blozen Sofocaba a su vecina con dichos picantes. - Hij bracht zijn buurvrouw aan het blozen met scherpe uitspraken. |
II sofocarse
werkw.
1) molestarse por algo -
boos worden Si gritas no haces sino sofocarme. - Als je schreeuwt maak je me alleen maar boos. |
2) sentir sensación de ahogo por el calor, la falta de aire o la vergüenza -
het benauwd hebben Se sofocó por el viaje tan largo en tren. - Hij kreeg het benauwd van de lange reis met de trein. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
sofocar (ww.) | de kop indrukken (ww.) ; iem. verstikken (ww.) ; onderdrukken (ww.) ; smoren (ww.) ; stikken (ww.) ; uit elkaar gaan (ww.) ; uitmaken (ww.) ; verstikken (ww.) |
sofocar | buiten adem geraken |
Bronnen: interglot; Wikipedia; Diving dictionary
Voorbeeldzinnen met `sofocar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: achicarES: ahogarES: asfixiarES: divorciarseES: estofarES: guisarES: reprimir