Vertalingen plantar ES>NL
I plantar
werkw.
colocar una planta o semilla en la tierra para que se desarrolle -
planten plantar un pino - een dennenboom planten |
II plantar
werkw.
1) poblar de vegetales un terreno -
planten Plantamos cinco hectáreas de vides. - We hebben vijf hectare wijnstokken geplant. |
2) clavar y poner derecha una cosa -
plaatsen plantar una cerca - een hek plaatsen |
3) faltar a una cita sin dar aviso a otra persona -
niet komen opdagen El chico del chat me plantó. - De jongen van de chat heeft me laten zitten. |
4) abandonar a una persona de manera inesperada -
in de steek laten A mi amiga la plantaron en su cita. - Mijn vriendin is bij haar afspraak in de steek gelaten. |
5) dar un golpe a otra persona con gran decisión -
geven Le plantó una ruidosa bofetada. - Hij heeft hem een luidruchtige klap gegeven. |
6) besar a una persona de forma inesperada -
onverwacht kussen Al final de la primera cita le plantó un beso. - Aan het einde van de eerste afspraak gaf hij haar een onverwachte kus. |
7) poner a alguien en un estado contra su voluntad -
verplicht neerzetten Lo plantaron en una escuela militar. - Ze hebben hem verplicht neergezet in een militaire school. |
8) poner algo frente a una persona o decirle algo de manera decidida -
confronteren met Le plantó la evidencia de su engaño sobre la mesa. - Hij confronteerde hem met het bewijs van zijn bedrog. |
III plantarse
werkw.
1) llegarse a un lugar de manera repentina -
plotseling verschijnen Me planté en la puerta de su casa hasta que tuvo que salir. - Ik nestelde me bij de voordeur van zijn huis totdat hij naar buiten moest komen. |
2) mantener una actitud o idea con determinación -
koppig volhouden Se plantó en una actitud belicosa. - Hij hield koppig vol met een strijdlustige houding. |
3) no querer más cartas games -
passen Me planto y doblo la apuesta. - Ik pas en verdubbel de inzet. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
plantar (ww.) | in de grond zetten (ww.) ; voortbrengen (ww.) ; verbouwen (ww.) ; telen (ww.) ; procreëren (ww.) ; poten (ww.) ; planten (ww.) ; opkweken (ww.) ; kweken (ww.) ; genereren (ww.) ; fokken (ww.) ; beplanten (ww.) ; aardappelen poten (ww.) ; aanplanten (ww.) ; aankweken (ww.) |
plantar | aanplanten ; beplanten |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `plantar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: abandonarES: ararES: crearES: criarES: cultivarES: cultivar patatasES: dar un plantónES: dejarES: dejar plantadoES: engendrar