Vertaal
Naar andere talen: • organizar > DEorganizar > ENorganizar > FR
Vertalingen organizar ES>NL

I organizar

werkw.
Uitspraak:  [oɾγani'ɑuaɾ]

1) preparar una cosa atendiendo a los detalles - organiseren
organizar un festival - een festival organiseren

2) disponer de un conjunto de personas y medios para un fin determinado - opzetten
El Gobierno organizó una campaña de salud. - De regering heeft een gezondheidscampagne opgezet.

3) poner orden en una cosa - ordenen
organizar la mesa - de tafel ordenen

4) originar una riña o escándalo - veroorzaken
organizar una pelea - een ruzie veroorzaken


II organizarse

werkw.
Uitspraak:  [oɾγani'ɑuaɾse]

1) prepararse para un fin determinado - zich voorbereiden
organizarse para el viaje de fin de año - zich voorbereiden voor de eindejaarsreis.

2) poner orden una persona en las cosas que realiza - orde op zaken stellen
Con esta mesa no me organizo bien. - Met deze tafel kan ik mijn zaken niet goed op orde stellen.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
organizar (ww.) arrangeren (ww.) ; ficheren (ww.) ; groeperen (ww.) ; iets op touw zetten (ww.) ; indelen (ww.) ; ordenen (ww.) ; organiseren (ww.) ; regelen (ww.) ; systematiseren (ww.)
organizar instelling
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `organizar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: agrupar
ES: archivar
ES: arreglar
ES: centralizar
ES: clasificar
ES: combinar
ES: comenzar
ES: compaginar
ES: configurar
ES: constituir