Vertaal
Naar andere talen: • invitar > DEinvitar > ENinvitar > FR
Vertalingen invitar ES>NL

invitar

werkw.
Uitspraak:  [imbi'taɾ]

1) comunicar a alguien el deseo de que asista a un evento - uitnodigen
Invité a mis compañeros de trabajo a la fiesta. - Ik heb mijn collega´s van het werk uitgenodigd voor het feest.

2) pagar a una persona algo que le resulte agradable - uitnodigen
Te invito al cine. - Ik nodig je uit om naar de film te gaan.

3) ofrecer a alguien hacer algo que le interesa o le resulta entretenido - uitnodigen
Me invitaron a jugar un partido de basquetbol. - Ze hebben me uitgenodigd om een basketbalwedstrijd te spelen.

4) animar cierta cosa a una persona para hacer una cosa - uitnodigen
Este libro invita a soñar. - Dit boek nodigt uit tot dromen.

5) instar a una persona con firmeza y buenos modales a hacer algo - aandringen
El director del colegio nos invitó a deponer nuestra actitud rebelde. - De directeur van school heeft aangedrongen om onze opstandige houding te laten varen.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
invitar (ww.) engageren (ww.) ; fuiven (ww.) ; introduceren (ww.) ; inviteren (ww.) ; kennis laten maken (ww.) ; noden (ww.) ; trakteren (ww.) ; uitnodigen (ww.) ; vergasten op (ww.) ; voorstellen (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `invitar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: agasajar
ES: agasajar con
ES: banquetear
ES: brindar
ES: convidar
ES: convocar
ES: dedicar
ES: festejar
ES: homenajear
ES: introducir