Vertalingen guardar ES>NL
I guardar
werkw.
1) colocar una cosa en su lugar para preservarla de daño o pérdida o para mantener el orden -
opbergen guardar los lápices en el bote - de potloden in het blik opbergen |
2) evitar la difusión de algo -
bewaren ¿Serías capaz de guardar un secreto? - Zou je in staat zijn om een geheim te bewaren? |
3) conservar para sí una cosa material o inmaterial -
hebben Tu hijo guarda un gran parecido con su abuelo paterno. - Jouw zoon toont een sterke gelijkenis met zijn opa van vader´s kant. Le mostré las fotos que guardaba como un tesoro en una caja. - Ik heb hem de foto´s laten zien die ik als een schat in een doos bewaarde. |
4) tener un sentimiento o actitud -
koesteren No le guardes rencor. - Koester geen wrok tegen hem. En situaciones como esta la empresa guarda su tradicional hermetismo. - In situaties als deze behoudt het bedrijf haar traditionele geslotenheid. |
5) estar una persona en determinada posición o situación durante un tiempo determinado -
houden El doctor me aconsejó guardar cama por cuatro días. - De arts heeft me aangeraden om vier dagen het bed te houden. En momentos como éste es importante guardar la calma. - Op momenten als deze is het van belang om kalm te blijven. |
6) acatar una norma o regla -
nakomen Simplemente le pedí que guardara las formas. - Ik heb hem domweg gevraagd om de schijn op te houden. |
7) vigilar una persona una cosa -
bewaken Guárdame el bolso por favor. - Let alsjeblieft op mijn tas. |
II guardarse de
werkw.
1) evitar realizar una acción o cosa determinada -
vermijden Se guardó de asistir a la reunión. - Hij vermijdde om deel te nemen aan de vergadering. |
2) prevenirse de alguien o algo que puede significar daño -
zich hoeden voor Uno debe guardarse de las malas compañías. - Men moet zich hoeden voor slecht gezelschap. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
guardar (ww.) | toedoen (ww.) ; inhouden (ww.) ; instandhouden (ww.) ; isoleren (ww.) ; niet laten gaan (ww.) ; opbergen (ww.) ; oppotten (ww.) ; opslaan (ww.) ; opzij leggen (ww.) ; potten (ww.) ; surveilleren (ww.) ; thuishouden (ww.) ; in veiligheid brengen (ww.) ; toekijken (ww.) ; toemaken (ww.) ; toezicht houden (ww.) ; toezien (ww.) ; toezien op (ww.) ; vasthouden (ww.) ; wegbergen (ww.) ; wegsluiten (ww.) ; wegsteken (ww.) ; wegstoppen (ww.) ; bescherming bieden (ww.) ; afdekken (ww.) ; afschermen (ww.) ; afschutten (ww.) ; afsluiten (ww.) ; afzonderen (ww.) ; apart zetten (ww.) ; behoeden (ww.) ; behouden (ww.) ; bergen (ww.) ; beschermen (ww.) ; achterhouden (ww.) ; beschutten (ww.) ; bewaken (ww.) ; bewaren (ww.) ; conserveren (ww.) ; deponeren (ww.) ; dichtdoen (ww.) ; geen afstand doen van (ww.) ; hamsteren (ww.) ; hoeden (ww.) ; houden (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `guardar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: abastecerse deES: abrigarES: acumular a escondidasES: ahorrarES: aislarES: almacenarES: ampararES: apartarES: aprender de memoriaES: aprenderse