Vertaal
Naar andere talen: • guardar > DEguardar > ENguardar > FR
Vertalingen guardar ES>NL

I guardar

werkw.
Uitspraak:  [gwaɾ'ðaɾ]

1) colocar una cosa en su lugar para preservarla de daño o pérdida o para mantener el orden - opbergen
guardar los lápices en el bote - de potloden in het blik opbergen

2) evitar la difusión de algo - bewaren
¿Serías capaz de guardar un secreto? - Zou je in staat zijn om een geheim te bewaren?

3) conservar para sí una cosa material o inmaterial - hebben
Tu hijo guarda un gran parecido con su abuelo paterno. - Jouw zoon toont een sterke gelijkenis met zijn opa van vader´s kant.
Le mostré las fotos que guardaba como un tesoro en una caja. - Ik heb hem de foto´s laten zien die ik als een schat in een doos bewaarde.

4) tener un sentimiento o actitud - koesteren
No le guardes rencor. - Koester geen wrok tegen hem.
En situaciones como esta la empresa guarda su tradicional hermetismo. - In situaties als deze behoudt het bedrijf haar traditionele geslotenheid.

5) estar una persona en determinada posición o situación durante un tiempo determinado - houden
El doctor me aconsejó guardar cama por cuatro días. - De arts heeft me aangeraden om vier dagen het bed te houden.
En momentos como éste es importante guardar la calma. - Op momenten als deze is het van belang om kalm te blijven.

6) acatar una norma o regla - nakomen
Simplemente le pedí que guardara las formas. - Ik heb hem domweg gevraagd om de schijn op te houden.

7) vigilar una persona una cosa - bewaken
Guárdame el bolso por favor. - Let alsjeblieft op mijn tas.


II guardarse de

werkw.
Uitspraak:  [gwaɾ'ðaɾse ðe]

1) evitar realizar una acción o cosa determinada - vermijden
Se guardó de asistir a la reunión. - Hij vermijdde om deel te nemen aan de vergadering.

2) prevenirse de alguien o algo que puede significar daño - zich hoeden voor
Uno debe guardarse de las malas compañías. - Men moet zich hoeden voor slecht gezelschap.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
guardar (ww.) toedoen (ww.) ; inhouden (ww.) ; instandhouden (ww.) ; isoleren (ww.) ; niet laten gaan (ww.) ; opbergen (ww.) ; oppotten (ww.) ; opslaan (ww.) ; opzij leggen (ww.) ; potten (ww.) ; surveilleren (ww.) ; thuishouden (ww.) ; in veiligheid brengen (ww.) ; toekijken (ww.) ; toemaken (ww.) ; toezicht houden (ww.) ; toezien (ww.) ; toezien op (ww.) ; vasthouden (ww.) ; wegbergen (ww.) ; wegsluiten (ww.) ; wegsteken (ww.) ; wegstoppen (ww.) ; bescherming bieden (ww.) ; afdekken (ww.) ; afschermen (ww.) ; afschutten (ww.) ; afsluiten (ww.) ; afzonderen (ww.) ; apart zetten (ww.) ; behoeden (ww.) ; behouden (ww.) ; bergen (ww.) ; beschermen (ww.) ; achterhouden (ww.) ; beschutten (ww.) ; bewaken (ww.) ; bewaren (ww.) ; conserveren (ww.) ; deponeren (ww.) ; dichtdoen (ww.) ; geen afstand doen van (ww.) ; hamsteren (ww.) ; hoeden (ww.) ; houden (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `guardar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: abastecerse de
ES: abrigar
ES: acumular a escondidas
ES: ahorrar
ES: aislar
ES: almacenar
ES: amparar
ES: apartar
ES: aprender de memoria
ES: aprenderse