Vertaal
Naar andere talen: • gastar > DEgastar > ENgastar > FR
Vertalingen gastar ES>NL

gastar

werkw.
Uitspraak:  [gas'taɾ]

1) hacer que algo se deteriore o desaparezca a causa del uso - gebruiken
gastar mucho jabón - veel zeep gebruiken

2) utilizar el dinero para un fin - uitgeven
gastar 100 euros en libros - 100 euro uitgeven aan boeken

3) consumir combustible un vehículo u otro aparato o máquina - verbruiken
un automóvil que gasta mucha gasolina - een auto die veel benzine verbruikt

4) tener una persona cierta actitud, especialmente negativa, de forma habitual - hebben
gastar mal humor - een slecht humeur hebben

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
gastar (ww.) slijten (ww.) ; wegvreten (ww.) ; wegslijten (ww.) ; verwerken (ww.) ; verteren (ww.) ; verstoken (ww.) ; verslijten (ww.) ; verduren (ww.) ; verdragen (ww.) ; verbruiken (ww.) ; uitgeven voor een maaltijd (ww.) ; toepassen (ww.) ; aanwenden (ww.) ; opmaken (ww.) ; kosten maken (ww.) ; iets uitgeven (ww.) ; gebruiken (ww.) ; gebruik maken van (ww.) ; eroderen (ww.) ; doorstaan (ww.) ; doorleven (ww.) ; doorjagen (ww.) ; benutten (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `gastar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: acabar
ES: aflojar
ES: agotar
ES: aguantar
ES: aplicar
ES: apostar
ES: aprovechar
ES: borrar
ES: carcomer
ES: comenzar