Vertaal
Naar andere talen: • forzar > DEforzar > ENforzar > FR
Vertalingen forzar ES>NL

I forzar

werkw.
Uitspraak:  [foɾ'ɑuaɾ]

1) aplicar fuerza física sobre algo para que deje de ejercer presión - forceren
forzar la puerta - de deur forceren

2) obligar a alguien para que realice algo ajeno a su voluntad - dwingen
Lo forzaron con amenazas a vender su propiedad. - Ze hebben hem met bedreigingen gedwongen om zijn eigendom te verkopen.

3) tener una relación sexual con alguien contra su voluntad - verkrachten
El violador forzó tres mujeres antes de ser apresado. - De verkrachter heeft drie vrouwen verkracht voordat hij werd vastgegrepen.

4) hacer que una máquina o aparato trabaje en exceso - forceren
forzar el motor - de motor forceren


II forzarse

werkw.
Uitspraak:  [foɾ'ɑuaɾse]

esforzarse con un fin determinado - zich verplichten
Se forzaba a levantarse temprano a pesar de estar dormido. - Hij verplichtte zichzelf om vroeg op te staan ondanks dat hij slaperig was.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
forzar (ww.) kraken (ww.) ; overbelasten (ww.) ; opentrappen (ww.) ; openrukken (ww.) ; openbreken (ww.) ; ontwijden (ww.) ; onteren (ww.) ; noodzaken tot (ww.) ; losbreken (ww.) ; geweld gebruiken (ww.) ; forceren (ww.) ; dwingen (ww.) ; doordrijven (ww.) ; afdwingen (ww.)
forzar forceren ; vervroegen ; spanning uitoefenen ; ingrijpen
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `forzar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: abrir
ES: abrir bruscamente
ES: abrir de una patada
ES: abusar
ES: acometer
ES: agraviar
ES: apremiar
ES: arrebatar
ES: asaltar
ES: asediar