Vertaal
Naar andere talen: • fijar > DEfijar > ENfijar > FR
Vertalingen fijar ES>NL

I fijar

werkw.
Uitspraak:  [fi'xaɾ]

1) asegurar algo en un lugar - vastplakken
fijar carteles - aanplakbiljetten vastplakken

2) hacer estable algo - zich vestigen
Fijó su residencia en Nápoles. - Hij heeft zich in Napels gevestigd.

3) determinar algo - bepalen
fijar la fecha de casamiento - de datum van de bruiloft vastleggen

4) dirigir intensamente el pensamiento o la mirada hacia algo - vestigen
fijar la vista - de blik vestigen


II fijarse

werkw.
Uitspraak:  [fi'xaɾse]

prestar atención a algo - kijken
fijarse en el periódico - in de krant kijken

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
fijar (ww.) vastbinden (ww.) ; maken (ww.) ; pinnen (ww.) ; plaats toekennen (ww.) ; plaatsen (ww.) ; plakken (ww.) ; rechtzetten (ww.) ; repareren (ww.) ; snappen (ww.) ; spelden (ww.) ; kleven (ww.) ; vastleggen (ww.) ; vastlijmen (ww.) ; vastmaken (ww.) ; vaststellen (ww.) ; vastzetten (ww.) ; verbinden (ww.) ; verzekeren (ww.) ; voorschrijven (ww.) ; iets vastkleven (ww.) ; aan elkaar bevestigen (ww.) ; aanhechten (ww.) ; bepalen (ww.) ; betrappen (ww.) ; bevestigen (ww.) ; determineren (ww.) ; ergens aan bevestigen (ww.) ; fiksen (ww.) ; gebieden (ww.) ; gelasten (ww.) ; goedmaken (ww.) ; hechten (ww.) ; herstellen (ww.)
fijar fixeren ; spannen ; inspannen ; inklemmen
Bronnen: interglot; Trueterm; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `fijar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: aclimatar
ES: acondicionar
ES: adherir
ES: adherirse
ES: afianzar
ES: afirmar
ES: aglutinarse
ES: alfilerar
ES: amarrar
ES: anotar