Vertalingen fijar ES>NL
I fijar
werkw.
1) asegurar algo en un lugar -
vastplakken fijar carteles - aanplakbiljetten vastplakken |
2) hacer estable algo -
zich vestigen Fijó su residencia en Nápoles. - Hij heeft zich in Napels gevestigd. |
3) determinar algo -
bepalen fijar la fecha de casamiento - de datum van de bruiloft vastleggen |
4) dirigir intensamente el pensamiento o la mirada hacia algo -
vestigen fijar la vista - de blik vestigen |
II fijarse
werkw.
prestar atención a algo -
kijken fijarse en el periódico - in de krant kijken |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
fijar (ww.) | vastbinden (ww.) ; maken (ww.) ; pinnen (ww.) ; plaats toekennen (ww.) ; plaatsen (ww.) ; plakken (ww.) ; rechtzetten (ww.) ; repareren (ww.) ; snappen (ww.) ; spelden (ww.) ; kleven (ww.) ; vastleggen (ww.) ; vastlijmen (ww.) ; vastmaken (ww.) ; vaststellen (ww.) ; vastzetten (ww.) ; verbinden (ww.) ; verzekeren (ww.) ; voorschrijven (ww.) ; iets vastkleven (ww.) ; aan elkaar bevestigen (ww.) ; aanhechten (ww.) ; bepalen (ww.) ; betrappen (ww.) ; bevestigen (ww.) ; determineren (ww.) ; ergens aan bevestigen (ww.) ; fiksen (ww.) ; gebieden (ww.) ; gelasten (ww.) ; goedmaken (ww.) ; hechten (ww.) ; herstellen (ww.) |
fijar | fixeren ; spannen ; inspannen ; inklemmen |
Bronnen: interglot; Trueterm; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `fijar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: aclimatarES: acondicionarES: adherirES: adherirseES: afianzarES: afirmarES: aglutinarseES: alfilerarES: amarrarES: anotar