Vertaal
Naar andere talen: • contradecir > DEcontradecir > ENcontradecir > FR
Vertalingen contradecir ES>NL

I contradecir

werkw.
Uitspraak:  [kontɾaðe'ɑuiɾ]

decir lo contrario que otra persona o negar lo que ésta afirma como cierto - tegenspreken
Esta noticia contradice la de ayer. - Dit nieuws spreekt dat van gisteren tegen.


II contradecirse

werkw.
Uitspraak:  [kontɾaðe'ɑuiɾse]

1) decir una persona lo contrario de lo que antes había afirmado - zich tegenspreken
Siempre te estás contradiciendo. - Je spreekt jezelf altijd tegen.

2) estar en oposición una cosa con otra - in tegenspraak zijn
Sus palabras se contradicen con sus actos. - Zijn woorden zijn in tegenspraak met zijn daden.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
contradecir (ww.) argumenteren (ww.) ; disputeren (ww.) ; in tegenspraak zijn met (ww.) ; logenstraffen (ww.) ; loochenen (ww.) ; protesteren (ww.) ; redetwisten (ww.) ; tegenspreken (ww.) ; tegenwerpen (ww.) ; twisten (ww.) ; verloochenen (ww.) ; verzaken (ww.) ; weerleggen (ww.) ; weerspreken (ww.)
Bronnen: interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `contradecir`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: abjurar
ES: alegar
ES: argumentar
ES: argüir
ES: comprobar
ES: contender
ES: debatir
ES: deducir
ES: deliberar
ES: desmandarse