Vertaal
Naar andere talen: • caer > DEcaer > ENcaer > FR
Vertalingen caer ES>NL

I caer

werkw.
Uitspraak:  ['kaeɾ]

1) moverse algo de arriba abajo - vallen
Cayó la piedra en el pozo. - De steen viel in de put.

2) descender de nivel algo o alguien - diep zakken
Cayó en la ruina. - Hij is diep gezakt.

3) estar situado en un determinado lugar - liggen
Mi casa cae en la esquina. - Mijn huis ligt op de hoek.

4) pender de un determinado modo - vallen
El pelo le cae sobre la frente. - Het haar valt over zijn voorhoofd.

5) arrojarse sobre algo o alguien - storten op
Le cayó encima la policía. - De politie stortte zich op hem.

6) presentarse alguien en un lugar de manera imprevista - opduiken
A veces cae por aquí. - Soms komt hij hier opduiken.

7) venir o sentar bien o mal algo o alguien - staan
Le cae bien el pelo corto. - Het korte haar staat hem goed.
Me cae bien la sopa caliente. - De warme soep valt me goed.

8) impresionar bien o mal a alguien - graag / niet mogen
Me cayó bien tu primo es muy simpático. - Ik vond je neef aardig, hij is erg sympathiek.

9) incurrir en algún engaño - erin lopen
cayó en la trampa - Hij liep in de val.


II caerse

werkw.
Uitspraak:  [ka'eɾse]

1) moverse de arriba abajo - vallen
Se cayó del quinto piso. - Hij is van de vijfde verdieping gevallen.

2) desprenderse de un lugar - uitvallen
A mi padre se le cae mucho el pelo. - Mijn vader verliest veel haar.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
caer (ww.) omvallen (ww.) ; zakken (ww.) ; wegvallen (ww.) ; vallen (ww.) ; tenondergaan (ww.) ; stuk gaan (ww.) ; strijd verliezen (ww.) ; sodemieteren (ww.) ; sneuvelen (ww.) ; seponeren (ww.) ; overlijden (ww.) ; omvervallen (ww.) ; omrollen (ww.) ; omkomen (ww.) ; kelderen (ww.) ; kapot gaan (ww.) ; heengaan (ww.) ; duikelen (ww.) ; doodgaan (ww.) ; buitelen (ww.) ; breken (ww.) ; bezwijken (ww.) ; afleggen (ww.)
caer deinzen
Bronnen: interglot; Engoi Woordenschatoefeningen; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `caer`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: abandonar
ES: abismarse
ES: arruinar
ES: bajar
ES: caerse
ES: caerse de hocico
ES: catear
ES: ceder
ES: cerrar
ES: cometer un pecado