Vertalingen caer ES>NL
I caer
werkw.
1) moverse algo de arriba abajo -
vallen Cayó la piedra en el pozo. - De steen viel in de put. |
2) descender de nivel algo o alguien -
diep zakken Cayó en la ruina. - Hij is diep gezakt. |
3) estar situado en un determinado lugar -
liggen Mi casa cae en la esquina. - Mijn huis ligt op de hoek. |
4) pender de un determinado modo -
vallen El pelo le cae sobre la frente. - Het haar valt over zijn voorhoofd. |
5) arrojarse sobre algo o alguien -
storten op Le cayó encima la policía. - De politie stortte zich op hem. |
6) presentarse alguien en un lugar de manera imprevista -
opduiken A veces cae por aquí. - Soms komt hij hier opduiken. |
7) venir o sentar bien o mal algo o alguien -
staan Le cae bien el pelo corto. - Het korte haar staat hem goed. Me cae bien la sopa caliente. - De warme soep valt me goed. |
8) impresionar bien o mal a alguien -
graag / niet mogen Me cayó bien tu primo es muy simpático. - Ik vond je neef aardig, hij is erg sympathiek. |
9) incurrir en algún engaño -
erin lopen cayó en la trampa - Hij liep in de val. |
II caerse
werkw.
1) moverse de arriba abajo -
vallen Se cayó del quinto piso. - Hij is van de vijfde verdieping gevallen. |
2) desprenderse de un lugar -
uitvallen A mi padre se le cae mucho el pelo. - Mijn vader verliest veel haar. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
caer (ww.) | omvallen (ww.) ; zakken (ww.) ; wegvallen (ww.) ; vallen (ww.) ; tenondergaan (ww.) ; stuk gaan (ww.) ; strijd verliezen (ww.) ; sodemieteren (ww.) ; sneuvelen (ww.) ; seponeren (ww.) ; overlijden (ww.) ; omvervallen (ww.) ; omrollen (ww.) ; omkomen (ww.) ; kelderen (ww.) ; kapot gaan (ww.) ; heengaan (ww.) ; duikelen (ww.) ; doodgaan (ww.) ; buitelen (ww.) ; breken (ww.) ; bezwijken (ww.) ; afleggen (ww.) |
caer | deinzen |
Bronnen: interglot; Engoi Woordenschatoefeningen; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `caer`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: abandonarES: abismarseES: arruinarES: bajarES: caerseES: caerse de hocicoES: catearES: cederES: cerrarES: cometer un pecado