Vertaal
Naar andere talen: • ascender > DEascender > ENascender > FR
Vertalingen ascender ES>NL

I ascender

werkw.
Uitspraak:  [asɑuenˈdeɾ]

1) subir, ir a un lugar más alto - omhooggaan
El avión ascendió rápidamente. - Het vliegtuig ging snel omhoog.

2) llegar una cuenta o cifra a una cantidad - bedragen
La compra asciende a un millón de dólares. - De aankoop bedraagt een miljoen dollar.

3) pasar a una categoría superior, prosperar - promoveren
El equipo ascendió a primera división. - Het team promoveerde naar de eerste divisie.

4) aumentar el volumen o la intensidad de algo - stijgen
En Navidad, ascienden las ventas. - Met kerst stijgt de verkoop.


II ascender

werkw.

hacer progresar a alguien, ascenderlo - bevorderen
Ascendió al empleado más joven. - Hij liet de jongste werknemer promoveren.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
ascender (ww.) omhoog rijzen (ww.) ; zich opwerken (ww.) ; rijzen (ww.) ; promoveren (ww.) ; promotie maken (ww.) ; opwaarts gaan (ww.) ; opvliegen (ww.) ; opstijgen (ww.) ; oprijzen (ww.) ; opklimmen (ww.) ; opklauteren (ww.) ; omhoogstijgen (ww.) ; omhoogkomen (ww.) ; omhoogklimmen (ww.) ; omhoog komen (ww.) ; omhoog gaan (ww.) ; klimmen (ww.) ; in de lucht omhoogstijgen (ww.) ; hogerop komen (ww.) ; hoger worden (ww.) ; de hoogte ingaan (ww.) ; bovenkomen (ww.) ; bevorderen (ww.) ; bevorderd worden (ww.) ; beklimmen (ww.) ; aanwassen (ww.)
ascender promotie maken ; stijgen
Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.; Diving dictionary


Voorbeeldzinnen met `ascender`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: acontecer
ES: alzar
ES: alzar el vuelo
ES: alzarse
ES: aumentar
ES: avanzar
ES: convertirse en
ES: crecer
ES: dar lugar a
ES: despegar