Vertaal
Naar andere talen: • aplazar > DEaplazar > ENaplazar > FR
Vertalingen aplazar ES>NL

aplazar

werkw.
Uitspraak:  [aplaˈɑuaɾ]

postergar algo, dejarlo para hacerlo después - uitstellen
He aplazado el casamiento hasta terminar la universidad. - Ik heb het huwelijk uitgesteld tot het beëindigen van de universiteit.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
aplazar (ww.) aarzelen (ww.) ; achterstellen (ww.) ; buizen (ww.) ; dubben (ww.) ; opschorten (ww.) ; opschuiven (ww.) ; rekken (ww.) ; schuivend verplaatsen (ww.) ; talmen (ww.) ; uitstellen (ww.) ; verschuiven (ww.) ; vertragen (ww.) ; voor zich uitschuiven (ww.) ; weifelen (ww.) ; zakken (ww.)
aplazar verdagen
Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `aplazar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: aplazarse
ES: atrasar
ES: dejar en suspenso
ES: dejar para más tarde
ES: dejar para otro día
ES: demorar
ES: demorarse
ES: diferir
ES: ganar tiempo
ES: posponer