Vertalingen trabajo ES>NL
el trabajo
zelfst.naamw.
1) actividad que ejerce una persona de forma habitual a cambio de un salario -
werk Faltó al trabajo porque estaba enfermo. - Hij is niet naar het werk gegaan omdat hij ziek was. |
2) cosa que se hace trabajando -
werk Le otorgaron financiamiento para que finalizara sus trabajos de investigación. - Ze hebben hem financiering verleend zodat hij zijn onderzoekswerkzaamheden af kan maken. |
3) empleo de fuerza que requiere la realización de algo -
inspanning Limpiar la casa demanda mucho trabajo. - Het schoonmaken van het huis vereist veel inspanning. |
4) esfuerzo aplicado a la producción de riquezas economie -
kracht El capital y el trabajo son las principales fuerzas de producción. - Het kapitaal en de arbeid zijn de voornaamste productiekrachten. |
5) situación poco favorable que causa sufrimiento -
lijden Terminó la universidad con mucho trabajo. - Hij heeft de universiteit met veel lijden afgemaakt. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
el trabajo (m) | de dienstbetrekking (v) ; de werkzaamheid (v) ; het werk ; de verrichting (v) ; de stiel (m) ; metier (znw.) ; loonwerk (znw.) ; de loonarbeid (m) ; de kostwinning (v) ; het kinderspel ; de karwei ; de job (m) ; de inspanning (m) ; de hobby (m) ; grote daad (znw.) ; de functie (v) ; de broodwinning (v) ; de bezigheid (v) ; het beroep ; het baantje ; de arbeidsplaats ; de arbeid (m) ; het ambacht |
trabajo | arbeid ; werkterrein ; signaaltoestand 1 ; omvangrijk drukwerk ; markeerimpuls ; karwei ; glaswerk ; doorroeren ; bewerking |
Bronnen: interglot; Trueterm; Omegawiki.org; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `trabajo`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: actividadES: actividadesES: adiestramientoES: aplicaciónES: asignaturaES: asuntoES: asuntosES: aventuraES: barajaES: batalla