Vertalingen tumbar ES>NL
I tumbar
werkw.
1) hacer caer a una persona o cosa -
omverduwen Tumbó a su hermano de un empujón cuando jugaban. - Hij duwde zijn broer met een stoot omver toen ze aan het spelen waren. |
2) aturdir o quitar el sentido una cosa fuerte -
vloeren Las cervezas lo tumbaron. - De biertjes hebben hem gevloerd. |
3) suspender a una persona en un examen -
(laten) zakken tumbar a un estudiante - een student laten zakken |
II tumbarse
werkw.
acostarse en una superficie horizontal para descansar o dormir -
gaan liggen Se tumbó en la cama y se quedó dormido con la ropa puesta. - Hij ging op bed liggen en viel met zijn kleren aan in slaap. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
tumbar (ww.) | doodschieten (ww.) ; iets neerleggen (ww.) ; neerleggen (ww.) ; neerschieten (ww.) ; neerslaan (ww.) ; neervlijen (ww.) ; omduwen (ww.) ; omslaan (ww.) ; omstoten (ww.) ; omverstoten (ww.) ; onderuit halen (ww.) ; onderuithalen (ww.) ; vloeren (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `tumbar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: acomodarES: cazaES: colocarES: colocarseES: componerES: depositar sobreES: derribarES: derribar de un golpeES: derrocarES: derrumbar