Vertaal
Naar andere talen: • tumbar > DEtumbar > ENtumbar > FR
Vertalingen tumbar ES>NL

I tumbar

werkw.
Uitspraak:  [tum'baɾ]

1) hacer caer a una persona o cosa - omverduwen
Tumbó a su hermano de un empujón cuando jugaban. - Hij duwde zijn broer met een stoot omver toen ze aan het spelen waren.

2) aturdir o quitar el sentido una cosa fuerte - vloeren
Las cervezas lo tumbaron. - De biertjes hebben hem gevloerd.

3) suspender a una persona en un examen - (laten) zakken
tumbar a un estudiante - een student laten zakken


II tumbarse

werkw.
Uitspraak:  [tum'baɾse]

acostarse en una superficie horizontal para descansar o dormir - gaan liggen
Se tumbó en la cama y se quedó dormido con la ropa puesta. - Hij ging op bed liggen en viel met zijn kleren aan in slaap.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
tumbar (ww.) doodschieten (ww.) ; iets neerleggen (ww.) ; neerleggen (ww.) ; neerschieten (ww.) ; neerslaan (ww.) ; neervlijen (ww.) ; omduwen (ww.) ; omslaan (ww.) ; omstoten (ww.) ; omverstoten (ww.) ; onderuit halen (ww.) ; onderuithalen (ww.) ; vloeren (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `tumbar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: acomodar
ES: caza
ES: colocar
ES: colocarse
ES: componer
ES: depositar sobre
ES: derribar
ES: derribar de un golpe
ES: derrocar
ES: derrumbar