Vertaal
Naar andere talen: • parar > DEparar > ENparar > FR
Vertalingen parar ES>NL

I parar

werkw.
Uitspraak:  [paaɾ]

1) dejar una persona o cosa de moverse o avanzar - stilstaan
El motor paró repentinamente. - De motor stond plotseling stil.

2) dejar de realizar cierta acción - stoppen
parar de correr - stoppen met rennen

3) llegar a un lugar o circunstancia determinada - aflopen
Veremos en qué para tu mentira. - We zullen zien waar je leugen op uitloopt.

4) llegar una cosa a ser propiedad de una persona - komen tot
El vehículo ha parado en poder de su hijo. - Het voertuig is in handen van zijn zoon gekomen.

5) vivir en un lugar durante un tiempo - verblijven
Para en mi casa por un tiempo. - Blijf een tijdje in mijn huis wonen.

6) interrumpir voluntariamente una actividad con motivo de protesta - staken
Los trabajadores telefónicos pararon por mejoras salariales. - De telefoonarbeiders staakten omwille een salarisverbetering.


II parar

werkw.

1) impedir que algo o alguien siga moviéndose o avanzando - tot stilstand brengen
El ciclista paró su bicicleta en medio de la carrera. - De wielrenner bracht zijn fiets halverwege de race tot stilstand.

2) hacer que cese una acción o actividad - uitzetten
parar el televisor - de televisie uitdoen

3) hacer que se detenga un medio de transporte - aanhouden
parar un taxi - een taxi aanhouden

4) poner una cosa en posición vertical - stopzetten
parar un ventilador - een ventilator stopzetten


III pararse

werkw.
Uitspraak:  [paaɾse]

1) dejar de moverse - stoppen (met bewegen)
El ventilador se paró. - De ventilator stopte met bewegen.

2) dedicar tiempo a pensar sobre algo - tijd besteden
pararse a pensar - tijd besteden om na te denken

3) dejar de funcionar - stilstaan
Se me paró el reloj. - Mijn horloge is stil blijven staan.

4) ponerse en posición vertical - rechtop gaan staan
Se paró para mirar mejor. - Hij ging rechtop staan om beter te kunnen zien.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
parar (ww.) stoppen (ww.) ; halthouden (ww.) ; opgeven (ww.) ; ophouden (ww.) ; pareren (ww.) ; remmen (ww.) ; spieken (ww.) ; staken (ww.) ; stilleggen (ww.) ; stilstaan (ww.) ; stilzetten (ww.) ; halt houden (ww.) ; stopzetten (ww.) ; tegenhouden (ww.) ; tegenwerken (ww.) ; tot staan brengen (ww.) ; tot stilstand brengen (ww.) ; uitscheiden (ww.) ; verblijven (ww.) ; weghouden (ww.) ; weren (ww.) ; zich ophouden (ww.) ; eruitstappen (ww.) ; afhaken (ww.) ; afkijken (ww.) ; afsluiten (ww.) ; afvallen (ww.) ; afwenden (ww.) ; afwentelen (ww.) ; afweren (ww.) ; afzeggen (ww.) ; afzetten (ww.) ; afzien van (ww.) ; beëindigen (ww.) ; doen stoppen (ww.) ; dwarsbomen (ww.) ; dwarsliggen (ww.) ; een einde maken aan (ww.) ; eindigen (ww.) ; ergens zijn (ww.) ; ermee uitscheiden (ww.)
parar stilhouden ; stoppen
Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `parar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: abandonar
ES: acabar
ES: acabar con una
ES: apagar
ES: apartar
ES: atajar
ES: cerrar
ES: cerrar el paso a
ES: cesar
ES: completar