Vertaal
Naar andere talen: • despegar > DEdespegar > ENdespegar > FR
Vertalingen despegar ES>NL

I despegar

werkw.
Uitspraak:  [despeaɾ]

separar algo de una cosa a la que estaba unida - losmaken
Despegó la estampilla del sobre para guardarla. - Hij weekte de postzegel van de envelop los om hem te bewaren.


II despegar

werkw.

1) separarse de la superficie para iniciar el vuelo luchtvaart - opstijgen
El cohete explotó al despegar. - De raket ontplofte bij het opstijgen.

2) comenzar a tener éxito en una actividad - van de grond komen
Finalmente, la empresa despegó y podremos pagar las deudas. - Uiteindelijk kwam het bedrijf van de grond en zullen we de schulden kunnen afbetalen.


III despegarse

werkw.
Uitspraak:  [despeaɾse]

apartarse de una persona querida - zich losmaken
Cuando se fue a la universidad tuvo que despegarse de los padres. - Toen hij naar de universiteit ging, moest hij zich losmaken van zijn ouders.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
despegar (ww.) loskomen (ww.) ; wegvloeien (ww.) ; wegstromen (ww.) ; vrijkomen (ww.) ; van start gaan (ww.) ; starten (ww.) ; opvliegen (ww.) ; opstijgen (ww.) ; op vrije voeten gesteld worden (ww.) ; ontslagen worden (ww.) ; omhoogkomen (ww.) ; losweken (ww.) ; in de lucht omhoogstijgen (ww.) ; doorbreken (ww.) ; de hoogte ingaan (ww.) ; beginnen (ww.) ; afweken (ww.) ; afvloeien (ww.) ; afstomen (ww.) ; aanvangen (ww.)
despegar aanspreken ; een succes worden ; beginnen aan te spreken
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Trueterm


Voorbeeldzinnen met `despegar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: activarse
ES: alejarse
ES: alzar
ES: alzar el vuelo
ES: alzarse
ES: arrancar
ES: ascender
ES: atravesar
ES: ausentarse
ES: comenzar