Vertalingen despegar ES>NL
I despegar
werkw.
separar algo de una cosa a la que estaba unida -
losmaken Despegó la estampilla del sobre para guardarla. - Hij weekte de postzegel van de envelop los om hem te bewaren. |
II despegar
werkw.
1) separarse de la superficie para iniciar el vuelo luchtvaart -
opstijgen El cohete explotó al despegar. - De raket ontplofte bij het opstijgen. |
2) comenzar a tener éxito en una actividad -
van de grond komen Finalmente, la empresa despegó y podremos pagar las deudas. - Uiteindelijk kwam het bedrijf van de grond en zullen we de schulden kunnen afbetalen. |
III despegarse
werkw.
apartarse de una persona querida -
zich losmaken Cuando se fue a la universidad tuvo que despegarse de los padres. - Toen hij naar de universiteit ging, moest hij zich losmaken van zijn ouders. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
despegar (ww.) | loskomen (ww.) ; wegvloeien (ww.) ; wegstromen (ww.) ; vrijkomen (ww.) ; van start gaan (ww.) ; starten (ww.) ; opvliegen (ww.) ; opstijgen (ww.) ; op vrije voeten gesteld worden (ww.) ; ontslagen worden (ww.) ; omhoogkomen (ww.) ; losweken (ww.) ; in de lucht omhoogstijgen (ww.) ; doorbreken (ww.) ; de hoogte ingaan (ww.) ; beginnen (ww.) ; afweken (ww.) ; afvloeien (ww.) ; afstomen (ww.) ; aanvangen (ww.) |
despegar | aanspreken ; een succes worden ; beginnen aan te spreken |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Trueterm
Voorbeeldzinnen met `despegar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: activarseES: alejarseES: alzarES: alzar el vueloES: alzarseES: arrancarES: ascenderES: atravesarES: ausentarseES: comenzar