Vertalingen apagar ES>NL
I apagar
werkw.
1) extinguir el fuego o la luz -
doven , blussen Apagó la luz y se durmió. - Hij deed het licht uit en viel in slaap. |
2) interrumpir el funcionamiento de un aparato -
uitdoen apagar la televisión - de televisie uitdoen |
3) satisfacer o eliminar una sensación o sentimiento -
lessen , temperen Apagó su sed en la fuente del pueblo. - Hij leste zijn dorst bij het fontein van het dorp. Su engaño apagó mi esperanza. - Zijn bedrog heeft mijn hoop weggevaagd. |
4) quitar a alguien la alegría o animación -
dempen La tragedia apagó la fiesta. - De tragedie heeft het feest gedempt. |
5) disminuir la intensidad y brillo de un color o sonido -
verzachten Apagó la pintura roja con un poco de blanco. - Hij heeft de rode verf met een beetje wit verzacht. |
6) causar la muerte -
dood veroorzaken La guerra apagó miles de vidas. - De oorlog heeft de dood van duizenden levens veroorzaakt. |
II apagarse
werkw.
1) volverse más suave o débil -
verlagen apagarse la voz - de stem verlagen |
2) dejar de emitir luz o calor -
(uit)doven apagarse un volcán - het uitdoven van een vulkaan |
3) morir lenta y tranquilamente -
wegkwijnen Se apagó tranquilamente en su cama. - Hij kwijnde kalm weg in zijn bed. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
apagar (ww.) | stoppen (ww.) ; verwoorden (ww.) ; vertolken (ww.) ; uitzetten (ww.) ; uiting geven aan (ww.) ; uiten (ww.) ; uitdrukking geven aan (ww.) ; uitdrukken (ww.) ; uitdraaien (ww.) ; uitdoven (ww.) ; uitdoen (ww.) ; uitblussen (ww.) ; uitblazen (ww.) ; uitademen (ww.) ; tot stilstand brengen (ww.) ; stilzetten (ww.) ; smoren (ww.) ; prenten (ww.) ; omlijnen (ww.) ; neppen (ww.) ; doven (ww.) ; blussen (ww.) ; begrenzen (ww.) ; afzetten (ww.) ; afpalen (ww.) ; afdempen van geluid (ww.) ; afdempen (ww.) ; afbakenen (ww.) |
apagar | afblussen ; uitschakelen |
Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.; training.bova
Voorbeeldzinnen met `apagar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: abrirES: acabar enES: acorralarES: acotarES: agrandarseES: ahogarES: alzarES: amanecerES: aminorarES: amortiguar