Vertalingen acusar ES>NL
acusar
werkw.
1) declarar culpable a alguien de un hecho o delito -
beschuldigen acusar de traidor - beschuldigen van verraad |
2) revelar o manifestar un rasgo negativo -
tonen Mi padre ya acusa la edad. - De leeftijd is aan mijn vader af te zien. |
acusar recibo (=confirmar la recepción de una carta o paquete) - de ontvangst bevestigen
Acuso recibo de su carta. - Ik bevestig de ontvangst van zijn brief.
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
acusar (ww.) | aanklagen (ww.) ; beschuldigen (ww.) ; betichten (ww.) ; chargeren (ww.) ; incrimineren (ww.) ; overdrijven (ww.) ; tenlaste leggen (ww.) ; verdacht maken (ww.) ; verdenken (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `acusar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: achacarES: adivinarES: atribuirES: barruntarES: cargarES: chivarseES: conjeturarES: culparES: dar el chivatazoES: delatar