Vertaal
Naar andere talen: • acabar > DEacabar > ENacabar > FR
Vertalingen acabar ES>NL

I acabar

werkw.
Uitspraak:  [akaˈβaɾ]

dar fin a una cosa - afmaken
acabar los deberes - het huiswerk afmaken
uitdrukking de nunca acabar


II acabar

werkw.

1) finalizar de cierta forma - beëindigen
El juicio acaba en acuerdo. - Het proces liep uit op een akkoord.

2) destruir a alguien - afmaken
acabar con el enemigo - de vijand afmaken

3) ocurrir algo inmediatamente después de cuando se habla - net klaar zijn
Acababan de entrar cuando sonó el teléfono. - Ze kwamen net binnen toen de telefoon ging.

4) dar fin a una relación - beëindigen
Puedes invitarla a salir, ya acabó con su novio. - Je kunt haar vragen om samen uit te gaan, ze heeft het uitgemaakt met haar vriend.


III acabarse

werkw.
Uitspraak:  [akaˈβaɾse]

llegar por completo algo a su fin - eindigen , opraken
se acabaron las entradas - de entreekaartjes zijn uitverkocht
uitdrukking de nunca acabar
uitdrukking san se acabó
uitdrukking se acabó lo que se daba

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
acabar (ww.) leegmaken (ww.) ; voltooien (ww.) ; volmaken (ww.) ; volbrengen (ww.) ; verzeilen (ww.) ; uitkrijgen (ww.) ; uithebben (ww.) ; uitdrinken (ww.) ; termineren (ww.) ; terechtkomen (ww.) ; stoppen (ww.) ; opmaken (ww.) ; opkrijgen (ww.) ; opgebruiken (ww.) ; opdrinken (ww.) ; afkrijgen (ww.) ; leegdrinken (ww.) ; ledigen (ww.) ; klaarmaken (ww.) ; klaarkrijgen (ww.) ; geraken (ww.) ; figureren (ww.) ; eindigen (ww.) ; completeren (ww.) ; belanden (ww.) ; beëindigen (ww.) ; afwerken (ww.) ; afronden (ww.) ; afmaken (ww.) ; aflopen (ww.)
Bronnen: interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `acabar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: acabar con una
ES: acabarse
ES: actuar
ES: agotar
ES: agotarse
ES: apurar
ES: caducar
ES: cesar
ES: clausurar
ES: completar