Vertalingen holiday EN>NL
1 a day when one does not have to work: “Next Monday is a holiday.”vrije dag2 (often in plural) a period of time when one does not have to work: “The summer holidays will soon be here”vakantie'holidaymaker (Zelfstandig naamwoord)a person who has gone eg to the seaside for a holiday.vakantievierderon holidaynot working; having a holiday: “Mr Smith has gone on holiday”met/op vakantie© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
the holiday | de feestdag (m) ; de rustdag (m) ; de vakantie |
holiday | feestdag ; snipperdag ; vakantie ; vakantiedag ; vrije dag |
Bronnen: interglot; Engoi Woordenschatoefeningen; Download IATE, European Union, 2017.; Wakefield genealogy pages
Voorbeeldzinnen met `holiday`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
EN: breakEN: day offEN: escapeEN: leaveEN: restEN: retreatEN: tripAlternatieve spelling of gebruik
| Let op; In het UK-Engels en het US-Engels worden verschillende woorden gebruikt. In UK-Engels gebruikt men `holiday` In US-Engels gebruikt men `vacation` |
Uitdrukkingen en gezegdes
EN: half
holiday
NL: vrije middag