Vertaal
Naar andere talen: • trip > DEtrip > EStrip > FR
Vertalingen trip EN>NL

1 (often withuporover) to (cause to) catch one's foot and stumble or fall: “She tripped and fell”
struikelen

2 to walk with short, light steps: “She tripped happily along the road.”
huppelen
a journey or tour: “She went on / took a trip to Paris.”
tocht

'tripper (Zelfstandig naamwoord)

a person who has made a journey for pleasure: “The resort was full of trippers.”
toerist
© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
to trip wegschieten (ww.) ; uitschuiven (ww.) ; uitschieten (ww.) ; uitschakelen (ww.) ; uitklinken (ww.) ; uitglibberen (ww.) ; trippen (ww.) ; trippelen (ww.) ; struikelen (ww.) ; strompelen (ww.) ; slippen (ww.) ; onderuitgaan (ww.)
the tripde tour (m) ; het uitstapje ; de uitstap ; de trip (m) ; het tochtje ; de tocht (m) ; de rondrit (m) ; de rondreis ; de reis ; de dagtocht (m) ; de dagreis
trip palgrendel ; verplaatsing ; vaart ; trip ; trek ; toer ; schakelaar ; reis
Bronnen: interglot; Vlietstra; Wakefield genealogy pages; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `trip`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
EN: air travel
EN: crossing
EN: drive
EN: excursion
EN: expedition
EN: fall
EN: flight
EN: high
EN: journey
EN: lose your balance

Uitdrukkingen en gezegdes
EN: I caught him tripping NL: ik betrapte hem op een fout
EN: trip the anchor NL: anker lichten
EN: her tongue tripped NL: ze viel over haar woorden NL: ze versprak z.
EN: trip up NL: betrappen