1. MWB
  2. Vertalen
  3. go (EN>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • go > DE • go > ES • go > FR
Vertalingen go EN>NL

1 to walk, travel, move etc: “He is going across the field”
?????

2 to be sent, passed on etc: “Complaints have to go through the proper channels.”
gaan

3 to be given, sold etc: “The prize goes to John Smith”
gaan

4 to lead to: “Where does this road go?”
leiden naar

5 to visit, to attend: “He goes to school every day”
gaan

6 to be destroyed etc: “This wall will have to go.”
verdwijnen

7 to proceed, be done: “The meeting went very well.”
gaan

8 to move away: “I think it is time you were going.”
weggaan

9 to disappear: “My purse has gone!”
verdwijnen

10 to do (some action or activity): “I'm going for a walk”
gaan

11 to fail etc: “I think the clutch on this car has gone.”
stukgaan, bezwijken

12 to be working etc: “I don't think that clock is going.”
goed werken/lopen, in orde zijn

13 to become: “These apples have gone bad.”
worden

14 to be: “Many people in the world regularly go hungry.”
zijn

15 to be put: “Spoons go in that drawer.”
gaan

16 to pass: “Time goes quickly when you are enjoying yourself.”
voorbijgaan

17 to be used: “All her pocket-money goes on sweets.”
opgaan aan

18 to be acceptable etc: “Anything goes in this office.”
goed zijn, er niet toedoen

19 to make a particular noise: “Dogs go woof, not miaow.”
laten horen

20 to have a particular tune etc: “How does that song go?”
gaan

21 to become successful etc: “She always makes a party go.”
slagen

1 an attempt: “I'm not sure how to do it, but I'll have a go.”
een poging (wagen)

2 energy: “She's full of go.”
energie, fut

'going (Zelfstandig naamwoord)

1 an act of leaving, moving away etc: “the comings and goings of the people in the street.”
het gaan

2 the conditions under which something is done: “Walking was heavy going because of all the mud.”
het lopen

1 successful: “That shop is still a going concern.”
gevestigd

2 in existence at present: “the going rate for typing manuscripts.”
gangbaar

'go-ahead (Bijvoeglijk naamwoord)

successful and progressive: “His firm is very go-ahead.”
vooruitstrevend, voortvarend
permission: “We'll start as soon as we get the go-ahead.”
toestemming, groen licht

'go-'getter (Zelfstandig naamwoord)

a person with a great deal of energy, ability etc who gets what he wants.
doorzetter, streber

'going-'over (Zelfstandig naamwoord)

a study or examination: “He gave the accounts a thorough going-over.”
onderzoek

'goings-'on (noun plural)

(usually strange) happenings or behaviour.
gedoe

'no-'go (Bijvoeglijk naamwoord)

(of a district etc) which a person etc is not allowed to enter: “a no-go area.”
verboden

all go (Bijvoeglijk naamwoord)

very busy: “It's all go in this office today.”
heel druk

be going on (for)

to be near or close to (a time, age etc): “He must be going on (for) eighty.”
tegen de ... zijn

be going strong

to be successful, healthy etc: “Our business/grandfather is still going strong.”
het goed doen

from the word go

from the very beginning.
van het allereerste begin af

get going© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
to go afleggen (ww.) ; zich voortbewegen (ww.) ; zich begeven (ww.) ; weggaan (ww.) ; vertrekken (ww.) ; stappen (ww.) ; rijden (ww.) ; opstappen (ww.) ; opbreken (ww.) ; meters maken (ww.) ; lopen (ww.) ; heengaan (ww.) ; gaan (ww.)
the gohet spelletje ; het rondje ; de beurt
go weg ; vort ; ksst ; heen ; karren ; zullen ; verlopen ; varen ; van stapel lopen ; proberen
Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages; MWB




Synoniemen
EN: be in motion
EN: budge
EN: dance
EN: jump
EN: move about
EN: progress
EN: run
EN: shift
EN: shoo
EN: step

Uitdrukkingen en gezegdes
EN: the rest can go NL: de rest kan vervallen
EN: who goes there? NL: wie daar?
EN: go for a walk NL: gaan wandelen
EN: go and fetch it NL: ga het eens halen
EN: go armed NL: (altijd) gewapend zijn
EN: go hungry NL: honger lijden
EN: where do the forks go? NL: waar moeten de vorken liggen?
EN: how does the proverb go? NL: hoe luidt het spreekwoord?
EN: as the phrase goes NL: zoals het heet
EN: go bad NL: bederven, zuur etc. worden
EN: go mad NL: gek worden
EN: go all lengths NL: z. niet laten weerhouden
EN: go a long way NL: lang toereikend zijn, lang meegaan
EN: go cheap NL: weinig kosten, weinig opbrengen
EN: go dry NL: alcoholverbod invoeren
EN: go far NL: het ver brengen
EN: go fetch! NL: zoek!
EN: go fut NL: op de fles gaan
EN: go halves NL: delen, ieder de helft krijgen
EN: go it! NL: toe maar!
EN: go it NL: