Vertalingen cross EN>NL
to cross | teleurstellen (ww.) ; afvallen (ww.) ; benadelen (ww.) ; duperen (ww.) ; dwarsbomen (ww.) ; dwarsliggen (ww.) ; frustreren (ww.) ; kruisen (ww.) ; laten zakken (ww.) ; ontgoochelen (ww.) ; overschrijden (ww.) ; oversteken (ww.) ; tegenvallen (ww.) ; tegenwerken (ww.) |
the cross | het kruisje ; het kruisbeeld ; het kruis ; het crucifix |
cross | nijdig ; vertoornd ; verbolgen ; narrig ; kwaad ; kruisvorm ; giftig ; gebelgd ; gebaar na gebed ; boos ; dwars ; balorig ; kregel ; kruisen van lijnen ; kruisstuk ; over elkaar slaan ; overgaan ; overlopen ; slechtgehumeurd ; toornig ; torenkruis ; tussenvorm ; verstoord |
Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages; SEG; Autowoordenboek; Download IATE, European Union, 2017.; Vlietstra
Voorbeeldzinnen met `cross`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
EN: amalgamEN: angryEN: annoyedEN: bad-temperedEN: cantankerousEN: crisscrossEN: crossbreedEN: fractiousEN: fusionEN: go acrossUitdrukkingen en gezegdes
EN: was a
cross between
NL: hield het midden tussenEN: on the
cross
NL: overhoeks, diagonaalEN: cross o.s.
NL: een kruis makenEN: cross out
NL: doorhalenEN: cross with silver
NL: geld gevenEN: cross a horse
NL: een paard berijdenEN: cross a saddle
NL: op een zadel zittenEN: it
crossed my mind
NL: het kwam bij me opEN: cross one's t's
NL: de puntjes op de i zetten