Vertaal
Vertalingen zusammenbrechen DE>NL

zusammenbrechen

werkw.
Uitspraak:  uˈzamənbrɛxən]

1) einstürzen - instorten
Die alte Brücke drohte zusammenzubrechen. - De oude brug dreigt in te storten.

2) kraftlos zu Boden sinken oder die Nerven verlieren und weinen o. Ä. - ineenzakken
Eine Frau ist auf der Straße zusammengebrochen. - Een vrouw is op de straat ineengezakt.
Er brach weinend zusammen, als er von ihrem Tod erfuhr. - Hij zakte huilend ineen toen hij hoorde van haar dood.

3) nicht mehr funktionieren - stil vallen
Der gesamte Verkehr war zusammengebrochen. - Al het verkeer kwam tot stilstand.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
zusammenbrechen (ww.) ineenzijgen (ww.) ; ten gronde gaan (ww.) ; te gronde gaan (ww.) ; ploffen (ww.) ; ondergaan (ww.) ; neerploffen (ww.) ; inzinken (ww.) ; inzakken (ww.) ; invallen (ww.) ; ineenzakken (ww.) ; in elkaar zakken (ww.) ; in elkaar storten (ww.) ; bezwijken (ww.)
das Zusammenbrechenhet instorten ; het ineenstorten
zusammenbrechen onderbreken ; onderbreking
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `zusammenbrechen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: einsacken
DE: einsinken
DE: erliegen
DE: explodieren
DE: hineinfallen
DE: hinfallen
DE: platzen
DE: plumpsen
DE: umkommen
DE: untergehen