Vertaal
Naar andere talen: • zerlegen > ENzerlegen > ESzerlegen > FR
Vertalingen zerlegen DE>NL

I zerlegen

werkw.
Uitspraak:  ɛɐˈleːgən]

1) ein Ganzes in seine einzelnen Elemente aufteilen - uit elkaar halen , demonteren
das Bett in seine Einzelteile zerlegen - het bed demonteren tot afzonderlijke delen
Die Nahrung wird im Magen von Enzymen zerlegt. - In de maag worden de enzymen uit de voeding gehaald.

2) in Stücke schneiden - slachten
Die Wale werden noch an Bord zerlegt. - De walvissen worden aan boord nog geslacht.


II die Zerlegung

zelfst.naamw.
Uitspraak:  ɛɐˈleːgʊŋ]
Verbuigingen:  Zerlegung , Zerlegungen

1) deel van de uitdrukking: verdeling

2) deel van de uitdrukking: verdeling

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
zerlegen (ww.) scheiden (ww.) ; verwoesten (ww.) ; verscheuren (ww.) ; vernietigen (ww.) ; vernielen (ww.) ; verbrijzelen (ww.) ; verbreken (ww.) ; uiteenvallen (ww.) ; uiteenhalen (ww.) ; uit elkaar vallen (ww.) ; uit elkaar nemen (ww.) ; uit elkaar halen (ww.) ; stuksnijden (ww.) ; stukmaken (ww.) ; splitsen (ww.) ; slopen (ww.) ; ruineren (ww.) ; opheffen (ww.) ; ontleden (ww.) ; ontbinden (ww.) ; kapot scheuren (ww.) ; iets afbreken (ww.) ; forceren (ww.) ; ergens uitscheuren (ww.) ; desintegreren (ww.) ; beëindigen (ww.) ; anatomiseren (ww.) ; analyseren (ww.) ; afbreken (ww.) ; aan stukken snijden (ww.)
zerlegen ontbinden
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `zerlegen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: abbrechen
DE: Abkoppeln
DE: abtragen
DE: abwracken
DE: analysieren
DE: anbrechen
DE: aufdröseln
DE: aufknoten
DE: aufmachen
DE: aufteilen