Vertalingen Wanken DE>NL
wanken
werkw.
1) sich im Stehen leicht hin- und herbewegen -
wankelen Sie wankte vor Erschöpfung. - Zij wankelde van uitputting. |
2) wankend gehen -
wankelen Der Betrunkene wankte aus dem Zimmer. - De dronkaard wankelde de kamer uit. |
3) durch eine Erschütterung in Bewegung geraten -
schudden 4) unsicher werden, in Gefahr sein -
wankelen Ihr Weltbild war ins Wanken geraten. - Haar wereldbeeld wankelt. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
wanken (ww.) | aarzelen (ww.) ; dubben (ww.) ; fluctueren (ww.) ; heen en weer zwaaien (ww.) ; schommelen (ww.) ; slingeren (ww.) ; talmen (ww.) ; variëren (ww.) ; waggelen (ww.) ; wankelen (ww.) ; weifelen (ww.) ; wiebelen (ww.) ; wiegen (ww.) |
das Wanken | wankel |
Wanken | rollen |
Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `Wanken`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: aufschiebenDE: eiernDE: hin und her wankenDE: hinausschiebenDE: pendelnDE: schaukelnDE: schlenkernDE: schleudernDE: schlingernDE: schwankenUitdrukkingen en gezegdes
DE: ins Wanken geraten
NL: beginnen te wankelen