1. MWB
  2. Vertalen
  3. aufschieben (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • aufschieben > EN • aufschieben > ES • aufschieben > FR
Vertalingen aufschieben DE>NL

aufschieben

werkw.
Uitspraak:  [ˈaufʃiːbən]

1) auf einen späteren Zeitpunkt legen - uitstellen , op(en)schuiven
Du solltest den Arztbesuch nicht mehr länger aufschieben. - Je moet je bezoek aan de dokter niet nog langer uitstellen.

2) durch Schieben öffnen - dichtschuiven

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
aufschieben (ww.) aarzelen (ww.) ; achterstellen (ww.) ; dubben (ww.) ; openschuiven (ww.) ; opschorten (ww.) ; opschuiven (ww.) ; rekken (ww.) ; schuivend verplaatsen (ww.) ; talmen (ww.) ; temporiseren (ww.) ; uitstellen (ww.) ; verschuiven (ww.) ; vertragen (ww.) ; voor zich uitschuiven (ww.) ; weifelen (ww.)
aufschieben overschuiven
Bronnen: interglot; Wikipedia; SEG


Voorbeeldzinnen met `aufschieben`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: aussetzen
DE: hinausschieben
DE: schwanken
DE: unterbrechen
DE: Verlegen
DE: verschieben
DE: vertagen
DE: wanken
DE: zaudern
DE: zurückstellen

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: aufgeschoben ist nicht aufgehoben NL: uitstel is geen afstel