Vertalingen umgehen DE>NL
I umgehen
werkw.
1) etw. in bestimmter Weise benutzen -
omgaan Er kann nicht mit Geld umgehen. - Hij kan niet met geld omgaan. Geh vorsichtig um mit den Kartons, da sind zerbrechliche Sachen drin. - Doe voorzichtig met de kartonnen dozen, daar zitten breekbare spullen in. |
mit etw. sparsam / verschwenderisch umgehen (=) - spaarzaam / verspillend met iets omgaan
|
2) jemanden / ein Tier in bestimmter Weise behandeln -
omgaan Sie ging sehr verantwortungsvoll / liebevoll mit ihren kleinen Geschwistern um. - Zij gaat heel verantwoordingsbewust / liefdevol met haar kleine zus om. Kannst du gut mit Hunden umgehen? - Kun jij goed met honden overweg? |
3) in Umlauf sein -
in omloop Ein Gerücht geht um. - Een roddel gaat rond. In der Schule geht Scharlach um. - Op school heerst roodvonk. |
4) sich irgendwo aufhalten -
rondwaren In dem Schloss soll ein Gespenst umgehen. - In het kasteel waren spoken rond. |
II umgehen
werkw.
1) sich im Bogen um etw. herum bewegen -
ontwijken Wir konnten den Stau umgehen. - Wij konden de file ontwijken. |
2) vermeiden -
ontwijken Sie umging die Antwort auf seine Frage. - Zij ontweek het antwoord op zijn vraag. |
3) nicht einhalten -
ontwijken © K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
umgehen (ww.) | de ronde doen (ww.) ; rondgaan (ww.) |
umgehen | ontduiken |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `umgehen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: besuchenDE: frequentierenDE: herumgehenDE: herumgeisternDE: herumspukenDE: sich regelmäßig treffen mitDE: spukenDE: Umgang haben mitDE: umhergeisternDE: umherspukenUitdrukkingen en gezegdes
DE: umgehend
NL: (ook) per omgaande