1. MWB
  2. Vertalen
  3. besuchen (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • besuchen > EN • besuchen > ES • besuchen > FR
Vertalingen besuchen DE>NL

I besuchen

werkw.
Uitspraak:  [bəˈzuːxən]

1) zu Freunden, Verwandten o. Ä. ins Haus gehen, um den Kontakt zu pflegen - bezoeken
Ich habe ihn gestern im Krankenhaus besucht. - Ik heb hem gisteren in het ziekenhuis bezocht.

2) an einen öffentlichen Ort gehen, um eine Veranstaltung o. Ä. zu erleben - bezoeken
ein gut besuchtes Lokal - een goed bezochte zaak

3) dort eine Ausbildung machen - bezoeken
Er besucht die zehnte Klasse des Gymnasiums. - Hij volgt de tiende klas van het gymnasium.


II der Besuch

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [bəˈzuːx]
Verbuigingen:  Besuch(e)s , Besuche

1) deel van de uitdrukking: bezoek
jemandem einen Besuch abstatten - iemand een bezoek brengen
von jemandem Besuch bekommen - bezoek van iemand krijgen
Er war ein paar Tage bei uns zu Besuch. - Hij was een paar dagen bij ons op bezoek.

2) deel van de uitdrukking: bezoek
Erwartest du Besuch? - Verwacht je nog bezoek?

3) deel van de uitdrukking: bezoek
der Besuch eines Rockkonzerts - een rockconcert bezoeken

4) deel van de uitdrukking: bezoek
Der Besuch eines Kindergartens ist sehr zu empfehlen. - Een bezoek aan een kleuterschool is zeer aan te bevelen.


IIIa der Besucher

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [bəˈzuːxɐ]
Verbuigingen:  Besuchers , Besucher

IIIb die Besucherin

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [bəˈzuːxərɪn]
Verbuigingen:  Besucherin , Besucherinnen

1) deel van de uitdrukking: bezoeker
ein unangemeldeter Besucher - een onaangemelde bezoeker

2) deel van de uitdrukking: bezoeker

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
besuchen (ww.) aankomen (ww.) ; bezoeken (ww.) ; iemand opzoeken (ww.) ; inlopen (ww.) ; langsgaan (ww.) ; langskomen (ww.) ; op bezoek komen (ww.) ; op visite gaan (ww.) ; opzoeken (ww.) ; voorbijkomen (ww.)
besuchen aanwezig zijn ; bijwonen
Bronnen: interglot; Omegawiki.org


Voorbeeldzinnen met `besuchen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: auf Besuch gehen
DE: aufsuchen
DE: beiwohnen
DE: einen Besuch machen
DE: einen Kurs mitmachen
DE: einen Kurs nehmen
DE: frequentieren
DE: hereinschauen
DE: sich regelmäßig treffen mit
DE: teilnehmen an