Vertalingen herumgehen DE>NL
herumgehen
werkw.
1) ohne Ziel an verschiedene Stellen gehen -
rondlopen , rondgaan Er ging im Zimmer herum und dachte nach. - Hij liep rond in de kamer en dacht na. |
2) im Bogen, Kreis um etw. gehen -
rondlopen , rondgaan Die Wiese ist nass, gehen wir lieber außen herum. - Het gazon is nat, we gaan beter buiten om. |
3) von einem zum anderen weitergegeben werden -
rondgaan nach der Vorführung den Hut herumgehen lassen - na de voorstelling de hoed laten rondgaan |
4) vorbeigehen -
voorbijgaan Die Ferien sind viel zu schnell herumgegangen. - De vakantie is veel te snel voorbij gegaan. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
herumgehen (ww.) | de ronde doen (ww.) ; rondgaan (ww.) ; rondlopen (ww.) ; rondwaren (ww.) ; rondzwalken (ww.) ; verdwaald zijn (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `herumgehen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: herumlaufenDE: herumschlendernDE: sich verlauft habenDE: umgehenUitdrukkingen en gezegdes
DE: dieser Gedanke geht in seinem Kopf herum
NL: deze gedachte houdt hem voortdurend bezig