Vertaal
Naar andere talen: • herumgehen > ENherumgehen > ESherumgehen > FR
Vertalingen herumgehen DE>NL

herumgehen

werkw.
Uitspraak:  [hɛˈrʊmgeːən]

1) ohne Ziel an verschiedene Stellen gehen - rondlopen , rondgaan
Er ging im Zimmer herum und dachte nach. - Hij liep rond in de kamer en dacht na.

2) im Bogen, Kreis um etw. gehen - rondlopen , rondgaan
Die Wiese ist nass, gehen wir lieber außen herum. - Het gazon is nat, we gaan beter buiten om.

3) von einem zum anderen weitergegeben werden - rondgaan
nach der Vorführung den Hut herumgehen lassen - na de voorstelling de hoed laten rondgaan

4) vorbeigehen - voorbijgaan
Die Ferien sind viel zu schnell herumgegangen. - De vakantie is veel te snel voorbij gegaan.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
herumgehen (ww.) de ronde doen (ww.) ; rondgaan (ww.) ; rondlopen (ww.) ; rondwaren (ww.) ; rondzwalken (ww.) ; verdwaald zijn (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `herumgehen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: herumlaufen
DE: herumschlendern
DE: sich verlauft haben
DE: umgehen

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: dieser Gedanke geht in seinem Kopf herum NL: deze gedachte houdt hem voortdurend bezig