Vertaal
Naar andere talen: • tratschen > ENtratschen > EStratschen > FR
Vertalingen tratschen DE>NL

tratschen

werkw.
Uitspraak:  [ˈtraːʧən]

bes. in abfälliger Weise über Abwesende reden, Neuigkeiten weitererzählen - roddelen
Meine Tante tratscht gern. - Mijn tante roddelt graag.
Was wird denn so über mich getratscht? - Wat wordt er zoal over mij geroddeld?

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
tratschen (ww.) lasteren (ww.) ; zwetsen (ww.) ; zwammen (ww.) ; zeveren (ww.) ; wauwelen (ww.) ; spreken (ww.) ; snateren (ww.) ; roddelen (ww.) ; praten (ww.) ; lullen (ww.) ; babbelen (ww.) ; kwetteren (ww.) ; kwekken (ww.) ; kwebbelen (ww.) ; kwaadspreken (ww.) ; kletspraat verkopen (ww.) ; kletsen (ww.) ; klappen (ww.) ; kakelen (ww.) ; belasteren (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `tratschen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: bemerken
DE: berichten
DE: brabbeln
DE: deklamieren
DE: dummes Zeug verkaufen
DE: Klatschen
DE: kommunizieren
DE: petzen
DE: plappern
DE: reden