reden

werkw.

Uitspraak:

[ˈreːdən]

1) sich mündlich in Worten ausdrücken - spreken

zu viel reden - te veel praten undeutlich reden - onduidelijk spreken Er redet viel dummes Zeug. - Hij zegt teveel onzin. Sie redet davon, nach Australien auszuwandern. - Zij spreekt over, naar Australië te emigreren. Rede doch nicht über Dinge, von denen du nichts verstehst! - Spreek toch niet over zaken waarover je geen verstand hebt!

von sich reden machen (=bekannt werden) - van zich doen spreken

Du hast / Der hat / ... gut reden! (=du verstehst / er versteht / ... diese Probleme nicht, weil es dir / ihm besser geht) - jij hebt makkelijk praten!

2) in einem Gespräch Gedanken austauschen - spreken

Wir konnten immer gut miteinander reden. - Wij konden altijd goed met elkaar praten. Können wir nicht noch einmal darüber reden? - Zouden we niet nog eens daarover kunnen praten?

mit sich reden lassen (=sich auf Kompromisse einlassen) - er valt met iemand te praten

3) eine Rede vor Publikum halten - spreken

Vor / Zu einem so großen Publikum habe ich noch nie geredet. - Voor / tot een groot publiek heb ik nog nooit gesproken.

4) (meist negativ) über nicht anwesende Leute sprechen - roddelen

Die Nachbarn reden schon darüber, dass sie sich wohl trennen werden. - De buren roddelden er al over dat ze gaan scheiden. Lass die Leute ruhig reden! - Laat die mensen rustig kletsen!

5) sprechen u. dadurch in einen bestimmten Zustand kommen - spreken

sich heiser reden - zich schor praten sich in Begeisterung / Wut reden - enthousiast / woedend praten

© K Dictionaries Ltd.

reden (ww.)	bezet zijn (ww.) ; converseren (ww.) ; kouten (ww.) ; spreken (ww.) ; verhaal vertellen (ww.) ; verhalen (ww.) ; vertellen (ww.) ; wauwelen (ww.)
reden	praten

Bron: interglot




DE: austragen
DE: bemerken
DE: berichten
DE: deklamieren
DE: ein Gespräch führen
DE: Klatschen
DE: kommunizieren
DE: Konversation machen
DE: konversieren
DE: melden

DE: kein Wort reden NL: geen woord zeggen
DE: Blech reden NL: onzin praten
DE: einem das Wort reden NL: iemand verdedigen
DE: einem ins Gewissen reden NL: op iemands gemoed werken
DE: darüber läßt sich reden NL: daar valt over te praten
DE: er läßt mit sich reden NL: met hem is te praten
DE: mit einem deutsch reden NL: in ronde taal met iemand spreken
DE: von sich reden machen NL: van zich doen spreken