Vertaal
Naar andere talen: • spucken > ENspucken > ESspucken > FR
Vertalingen spucken DE>NL

spucken

werkw.
Uitspraak:  ʃpʊkən]

1) (bes. Speichel) mit Schwung aus dem Mund nach außen befördern - spugen
jemandem vor die Füße spucken - iemand voor zijn voeten spugen
Kirschkerne über den Zaun spucken - kersenpitten over het hek spugen

2) etw. aus dem Magen nach außen befördern - overgeven
Er hat die ganze Nacht gespuckt. - Hij moest de hele nacht overgeven.
Blut spucken - bloed overgeven

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
spucken (ww.) knorren (ww.) ; vomeren (ww.) ; uitspuwen (ww.) ; uitspugen (ww.) ; uitbraken (ww.) ; spugen (ww.) ; overgeven (ww.) ; kotsen (ww.) ; knorrend geluid maken (ww.) ; braken (ww.)
das Spuckenhet spuwen ; gespuw (znw.) ; het gespuug
Spucken habitueel braken ; pruimen ; opdragen ; hyperemesis lactantium
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `spucken`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: ausspucken
DE: brechen
DE: brodeln
DE: brummeln
DE: brummen
DE: brutzeln
DE: erbrechen
DE: ergeben
DE: grunzen
DE: gurren