sehen

werkw.

Uitspraak:

[ˈzeːən]

1) jemanden / etw. mit den Augen wahrnehmen - zien

Von hier aus kann man unser Haus schon sehen. - Vanaf hier kun je ons huis al zien. Man sieht den Riss kaum. - men ziet de scheur bijna niet.

2) mit den Augen erkennen können - zien

Er sieht sehr schlecht. - Hij ziet heel slecht. Ohne Brille sehe ich alles verschwommen. - Zonder bril zie ik alles vaag

3) den Blick bewusst auf etw. richten - kijken

auf die Uhr sehen - op de klok kijken Sieh mal, was ich hier habe. - Kijk eens wat ik hier heb.

nach jemandem / etw. sehen (=nachsehen, ob alles in Ordnung ist, ob etw. da ist usw.) - naar iemand / iets kijken

4) anschauen - kijken

Ich hab den Film schon im Kino gesehen. - Ik heb de film al in de bioscoop gezien.

5) jemanden zufällig oder absichtlich treffen - zien

Ich sehe sie hin und wieder beim Einkaufen. - Ik zie ze af en toe bij het boodschappen doen. Sehen wir uns morgen? - Zien we elkaar morgen?

jemanden vom Sehen kennen (=jemandem schon begegnet sein, aber noch nicht mit ihm gesprochen haben) - iemand van gezicht kennen

6) etw. auf bestimmte Weise beurteilen - zien

Siehst du das auch so, dass er übertreibt? - Zie je net zo, dat hij overdrijft? Sieh doch nicht immer alles so pessimistisch! - Zie toch niet altijd alles zo pessimistisch!

etw. in jemandem sehen; jemanden als etw. sehen (=der Meinung sein, dass jemand etw. ist) - iets in iemand zien; iemand als iets zien Du solltest deine Lehrer nicht als Feinde sehen. - Je moet je leraar niet als je vijand zien.

7) zu einer Einsicht kommen - tot inzicht komen

Siehst du jetzt, dass das falsch war? - Zie je nu dat dat verkeerd was? Du wirst schon noch sehen, was du von deiner Faulheit hast! - Je zult nog wel zien wat jij door jou luiheid hebt!

8) versuchen, etw. herauszufinden - kijken

Ich will sehen, was ich tun kann. - Ik zal kijken wat ik kan doen. Ich werde mal sehen, ob das möglich ist. - Ik zal eens kijken of dat mogelijk is.

9) deel van de uitdrukking:

etw. (nicht) gern sehen (=etw. (nicht) gern erleben) - iets (niet) graag zien So ein Verhalten wird hier nicht gern gesehen. - Zo'n houding zien wij hier niet graag.

etw. kommen sehen (=ahnen, dass etw. passieren wird) - iets zien komen, iets (aan) zien komen

jemanden / etw. nicht mehr sehen können (=auf jemanden / etw. keine Lust mehr haben) - iemand / iets niet meer kunnen zien

10) deel van de uitdrukking:

sich (bei jdm) sehen lassen (=jemanden besuchen) - op bezoek gaan Lass dich bald mal wieder bei uns sehen! - Kom toch weer eens snel bij ons op bezoek!

etw. kann sich sehen lassen (=etw. ist sehr gut, beachtlich) - iets mag er zijn/mag gezien worden Seine Leistung kann sich sehen lassen. - Zijn prestatie mag worden gezien.

11) deel van de uitdrukking:

sich zu etw. gezwungen sehen (=etw. tun müssen) - zich ergens toe gedwongen zien

© K Dictionaries Ltd.

sehen (ww.)	horen (ww.) ; zien (ww.) ; waarnemen (ww.) ; voelen (ww.) ; turen (ww.) ; toekijken (ww.) ; staren (ww.) ; signaleren (ww.) ; opmerken (ww.) ; ontwaren (ww.) ; onderscheiden (ww.) ; observeren (ww.) ; merken (ww.) ; kijken (ww.) ; gewaarworden (ww.) ; gadeslaan (ww.) ; bezien (ww.) ; bespeuren (ww.) ; bemerken (ww.) ; bekijken (ww.) ; aanschouwen (ww.) ; aanblikken (ww.)
das Sehen	gezichtsvermogen
Sehen	gezichtsvermogen ; zien ; visuele waarneming ; visio ; visie

Bronnen: interglot; Engoi Woordenschatoefeningen; Wikipedia; Omegawiki.org; Download IATE, European Union, 2017.




DE: anblicken
DE: Anschauen
DE: Ansehen
DE: begucken
DE: bemerken
DE: beobachten
DE: beschauen
DE: besichtigen
DE: betrachten
DE: blicken

DE: er kann sich sehen lassen NL: hij mag er zijn