Vertalingen schwimmen DE>NL
schwimmen
werkw.
1) sich im Wasser durch Bewegungen des Körpers fortbewegen -
zwemmen Sie schwimmt jeden Morgen ein paar Bahnen. - Zij zwemt elke morgen een paar banen. Die Enten kamen ans Ufer geschwommen. - De eenden kwamen naar de kant gezwommen. |
in Geld / Angeboten / ... schwimmen (=sehr viel Geld / Angebote / ... besitzen, bekommen) - in geld / aanbiedingen / ... zwemmen
|
ins Schwimmen kommen / zu schwimmen beginnen (=unsicher werden, sich nicht klar äußern können) - onzeker worden / raken
|
2) auf der Wasseroberfläche treiben -
drijven Holz schwimmt. - hout drijft Eine tote Fliege schwamm im Glas. - Er dreef een dode vlieg in het glas. |
3) von einer Flüssigkeit bedeckt sein -
zwemmen Wenn er duscht, schwimmt danach immer das ganze Bad. - Als hij doucht dan staat daarna de hele badkamer blank. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
schwimmen (ww.) | baden (ww.) ; onzeker zijn (ww.) ; twijfelen (ww.) |
das Schwimmen | het zwemmen ; de zwemsport |
schwimmen | gelijkmatig opdrijven |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `schwimmen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: badenDE: planschenDE: treibenDE: zweifelnUitdrukkingen en gezegdes
DE: in seinem Blute
schwimmen
NL: in zijn bloed badenDE: es schwimmt mir vor den Augen
NL: het schemert voor mijn ogenDE: ins Schwimmen kommen
NL: het tempo niet meer kunnen volgen