Vertaal
Naar andere talen: • Treiben > ENTreiben > ESTreiben > FR
Vertalingen Treiben DE>NL

treiben

werkw.
Uitspraak:  [ˈtraibən]

1) zwingen, sich in eine bestimmte Richtung zu bewegen - drijven
Die Hirten trieben die Schafe in den Stall. - De herders dreven de schapen in de stal.
Sträflinge in ein Lager treiben - gevangenen in een kamp drijven

2) jemanden in einen unangenehmen Zustand bringen - brengen
jemanden zur Verzweiflung treiben - iemand tot wanhoop drijven
Du treibst mich mit deiner ewigen Nörgelei noch in den Wahnsinn! - Jij drijft me met je eeuwige gezeur tot wanhoop!

3) dazu drängen, etw. (auf bestimmte Weise) zu tun - drijven
Was hat ihn nur dazu getrieben, sich das Leben zu nehmen? - Wat heeft haar daartoe gedreven om zich van het leven te beroven?

4) seine Zeit mit einer Beschäftigung verbringen - bedrijven
regelmäßig Sport treiben - regelmatig sport bedrijven
mit jemandem Handel treiben - met iemand handel bedrijven
Na, was habt ihr am Wochenende so getrieben? - Nou, wat hebben jullie zoal gedaan in het weekeinde?

5) etw. mit sich bewegen - drijven
Der Wind hatte das Boot ans andere Ufer getrieben. - De wind had de boot naar de andere oever gedreven.
Wir ließen uns von der Strömung treiben. - Wij lieten ons op de stroming drijven.

6) bewegt oder getragen werden - drijven
Was treibt denn da auf dem / im Wasser? - Wat drijft daar dan op / in het water?

7) etw. irgendwohin gelangen, irgendwo entstehen lassen - drijven
den Nagel mit einem einzigen Schlag ins Holz treiben - de spijker met een enkele slag in het hout slaan
Der Fahrtwind trieb mir Tränen in die Augen. - Door de rijwind kreeg ik tranen in mijn ogen.
Die rege Nachfrage hat die Preise in die Höhe getrieben. - De grote vraag heeft de prijs de hoogte in gestuwd.
uitdrukking etw. zu weit treiben

8) Blüten oder Blätter entwickeln - bloeien
Die Kirschbäume treiben dieses Jahr früh. - De kersenbomen bloeien vroeg dit jaar.

9) deel van de uitdrukking:
uitdrukking es mit jemandem treiben

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
treiben (ww.) planten (ww.) ; fokken (ww.) ; functioneren (ww.) ; gaan staan (ww.) ; genereren (ww.) ; handelen (ww.) ; kweken (ww.) ; lenen (ww.) ; loskrijgen (ww.) ; losmaken (ww.) ; lostornen (ww.) ; omhoogrijzen (ww.) ; ontlenen (ww.) ; opkweken (ww.) ; opstaan (ww.) ; per ongeluk doen (ww.) ; doen (ww.) ; plegen (ww.) ; procreëren (ww.) ; rijzen (ww.) ; samendrijven (ww.) ; telen (ww.) ; tornen (ww.) ; uithalen (ww.) ; uitoefenen (ww.) ; uitrichten (ww.) ; uitspoken (ww.) ; uittrekken (ww.) ; uitvoeren (ww.) ; verbouwen (ww.) ; verrichten (ww.) ; voortbrengen (ww.) ; de liefde bedrijven (ww.) ; beoefenen (ww.) ; begaan (ww.) ; aanplanten (ww.) ; aankweken (ww.)
das Treiben grote menigte (znw.) ; de activiteit (v) ; de bedrijvigheid (v) ; de deining (v) ; drijven (ww.) ; de klopjacht ; kouwe drukte (znw.) ; de roerigheid (v) ; rommelig gedoe (znw.) ; de razzia ; de schommeling (v) ; veel mensen (znw.) ; de wiegeling (v) ; de zeegang (m)
Treiben blazen ; botten ; cuppelleren ; drift ; drijven ; forceren ; rekken met wigzadel ; uitbotten ; vee drijven ; vervroegen ; zwellen ; afdrijven
Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `Treiben`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: abheben
DE: Abkoppeln
DE: Abtrennen
DE: anbauen
DE: andrehen
DE: anfeuern
DE: Angriff
DE: Anpflanzen
DE: anregen
DE: anreizen

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: Allotria treiben NL: gekheid uithalen
DE: Aufwand treiben NL: duur leven
DE: Blüten treiben NL: in bloei komen
DE: ein Gewerbe treiben NL: een bedrijf uitoefenen
DE: Knospen treiben NL: knoppen krijgen, in de knop schieten
DE: Luxus treiben NL: in weelde leven
DE: zu Paaren treiben NL: op de vlucht drijven, eronder krijgen
DE: Possen treiben NL: grappen uithalen
DE: seinen Scherz treiben NL: grappen maken
DE: sein Spiel treiben NL: zijn spel spelen
DE: Unfug treiben NL: zich onbehoorlijk gedragen, lummelachtigheden uithalen
DE: es zu toll treiben NL: het te bont maken
DE: sein Unwesen, Wesen treiben NL: huishouden, te keer gaan
DE: Wucher treiben NL: woekeren
DE: Wurzeln treiben NL: wortel schieten
DE: dummes Zeug treiben NL: onzin uithalen
DE: was treibt er doch immer? NL: wat voert hij toch altijd uit?
DE: der Strauch treibt schon NL: de struik loopt al uit
DE: er wird es nicht lange mehr treiben NL: