Vertalingen Schnüren DE>NL
schnüren
werkw.
1) zubinden -
vastbinden 2) mit einer Schnur befestigen -
vastbinden Sie schnürte die Koffer auf den Dachträger. - Zij bond de koffer vast op de dakdrager. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
schnüren (ww.) | samenbinden (ww.) ; vastsjorren (ww.) ; vastknopen (ww.) ; vastbinden (ww.) ; toesnoeren (ww.) ; strikken (ww.) ; strak zitten (ww.) ; snoeren (ww.) ; samenknopen (ww.) ; rijgen (ww.) ; overstag gaan (ww.) ; knopen (ww.) ; knellen (ww.) ; dichtsnoeren (ww.) ; dichtrijgen (ww.) ; aaneenbinden (ww.) |
Schnüren | sjorband ; vastbinden |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `Schnüren`

Voorbeeldzinnen laden....
Uitdrukkingen en gezegdes
DE: sein Bündel
schnüren
NL: zijn boeltje pakken