Vertaal
Naar andere talen: • schnorren > ENschnorren > ESschnorren > FR
Vertalingen schnorren DE>NL

schnorren

werkw.
Uitspraak:  ʃnɔrən]

andere immer wieder darum bitten, dass sie einem etw. abgeben - schooien
Er schnorrt immer Zigaretten bei mir. - Hij schooit bij mij altijd om sigaretten.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
schnorren (ww.) klaplopen (ww.) ; op iemands zak teren (ww.) ; parasiteren (ww.)
das Schnorrenhet bedelen ; het schooien ; het schooieren
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `schnorren`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: abstauben
DE: betteln