Vertalingen Wackeln DE>NL
wackeln
werkw.
1) ohne festen Halt sein -
wiebelen Da hat die Kamera gewackelt. - Toen bewoog de camera. |
2) sich leicht bewegen, erschüttert werden -
schudden Es knallte so laut, dass die Wände wackelten. - Het knalde zo hard dat de muren schudde. |
3) deel van de uitdrukking: mit etw. wackeln (=etw. hin- und herbewegen) - heen en weer bewegen
mit dem Hintern / Kopf wackeln - met het achterste / hoofd schudden
|
4) unsicher oder schwankend gehen -
waggelen Ein paar Enten wackelten über die Straße. - Een stel eenden waggelde over de straat. |
5) nicht sicher bzw. zuverlässig sein -
wankelen Nach der Niederlage wackelt sein Trainerstuhl. - Na de nederlaag ziet het er voor de trainer slecht uit. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
wackeln (ww.) | deinen (ww.) ; golven (ww.) ; hobbelen (ww.) ; schuddend op en neer gaan (ww.) ; stoten (ww.) ; wiebelen (ww.) |
wackeln | waggelen ; wiegen |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `Wackeln`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: baumelnDE: eiernDE: flatternDE: herumfliegenDE: hin und her bewegenDE: kippelnDE: pendelnDE: schaukelnDE: schlackernDE: schlenkernUitdrukkingen en gezegdes
DE: mit dem Kopfe
wackeln
NL: met het hoofd schudden