Zie ook:
HaufenVertalingen häufen DE>NL
I häufen
werkw.
1) häufiger, mehr werden -
(op)stapelen , verzamelen Diese Krankheitsfälle häufen sich in letzter Zeit. - Deze ziekteverschijnselen stapelen zich de laatste tijd op. |
2) Haufen entstehen lassen -
(op)stapelen , verzamelen Vor dem Häusern häufte sich der Müll. - Voor de huizen stapelden het huisvuil op. |
3) auf einen Haufen legen -
hoop Ich häufte mir Spaghetti auf den Teller. - Ik schepte een hoop spaghetti op het bord. |
II die Häufung
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [ˈhɔyfʊŋ] |
Verbuigingen: | Häufung , Häufungen |
deel van de uitdrukking: opeenhoping eine ungewöhnliche Häufung von Beschwerden - een ongewoonlijke concentratie van bezwaren |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
häufen (ww.) | bijeenzoeken (ww.) ; opscheppen (ww.) ; opsnijden (ww.) ; opstapelen (ww.) ; snoeven (ww.) ; stapelen (ww.) ; vergaren (ww.) ; verzamelen (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `häufen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: anhäufenDE: ansammelnDE: sammelnDE: versammelnDE: zusammenbringenUitdrukkingen en gezegdes
DE: sich
häufen
NL: z. ophopen, in aantal toenemen