hinkriegen

Vertalingen hinkriegen DE>NL

werkw.

Uitspraak:

[ˈhɪnkriːg ən]

1) etw. wieder zum Funktionieren bringen - repareren

Kriegen Sie das Auto wieder hin? - Kunt u de auto weer repareren?

2) gut machen - goed maken

Den Kuchen / Brief hast du wirklich gut hingekriegt. - De taart / brief heb je echt goed gemaakt.

3) ein Problem wieder in Ordnung bringen - in orde maken

Du hast Fehler gemacht, aber das kriegen wir schon wieder hin. - Je hebt een fout gemaakt maar dat maken we wel weer in orde.

Overige bronnen

hinkriegen (ww.)	herstellen (ww.) ; voor elkaar krijgen (ww.) ; tot stand brengen (ww.) ; repareren (ww.) ; rechtzetten (ww.) ; maken (ww.) ; leveren (ww.) ; lappen (ww.) ; klaarspelen (ww.) ; iemand iets flikken (ww.) ; goedmaken (ww.) ; flikken (ww.) ; fixen (ww.) ; fiksen (ww.) ; bewerkstelligen (ww.) ; bedingen (ww.)
das Hinkriegen	het gevolg ; teweegbrenging (znw.) ; het teweegbrengen

Bron: interglot

Voorbeeldzinnen met `hinkriegen`

Voorbeeldzinnen laden....

Synoniemen

DE: ausbessern
DE: bewirken
DE: deichseln
DE: durchsetzen
DE: einem einen Streich spielen
DE: einseifen
DE: erneuern
DE: fertigbringen
DE: fertigkriegen
DE: fixen

Zojuist vertaald