Vertalingen ausholen DE>NL
ausholen (ww.) | lenen (ww.) ; loshalen (ww.) ; loskrijgen (ww.) ; losmaken (ww.) ; lostornen (ww.) ; naar buiten halen (ww.) ; ontlenen (ww.) ; tornen (ww.) ; uithalen (ww.) ; uittrekken (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `ausholen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: abhebenDE: AbkoppelnDE: AbtrennenDE: andrehenDE: aufknotenDE: aufmachenDE: auftrennenDE: aushebenDE: ausheckenDE: ausmistenUitdrukkingen en gezegdes
DE: weit
ausholen
NL: zeer diep ophalen, bij het begin aanvangenDE: zum Schlag
ausholen
NL: de arm opheffen om te slaan