als

voegwoord

Uitspraak:

[als]

1) drückt aus, dass zwei Dinge zur gleichen Zeit stattfinden - toen

Wir waren gerade beim Essen, als er kam. - We gingen net eten, toen hij kwam.

2) zur genannten Zeit - toen

Als ich noch in Berlin wohnte, ging ich oft ins Kino. - Toen ik nog in Berlijk woonde, ging ik vaak naar de bioscoop.

3) drückt aus, dass etw. nach etw. anderem stattfindet - toen

Als sie die Arbeit beendet hatten, gingen sie nach Hause. - Toen ze klaar waren met werken, gingen ze naar huis.

4) bes. nach Komparativen verwendet, um Vergleiche zu ziehen - in vergelijking

Er verdient mehr als ich. - Hij verdient meer dan ik. Das ist leichter, als du denkst. - Dat is eenvoudiger dan dat je denkt.

nichts (anderes) / niemand (anderer) als ... (=nur) - alleen maar Ich will jetzt nichts als schlafen. - Ik wil nu alleen maar slapen.

5) drückt aus, dass etw. nicht real oder zutreffend ist - alsof

Er tat so, als hätte er mich nicht gehört. - Hij deed alsof hij mij niet had gehoord. Es sieht aus, als würde es gleich zu regnen anfangen. - Het lijkt alsof het zo zou kunnen gaan regenen. Als ob ich nicht genug zu tun hätte! - Alsof ik niet genoeg te doen zou hebben!

6) verwendet, um etw. näher zu bestimmen - nader te bepalen

als Lehrer arbeiten - werkzaam zijn als docent etw. als angenehm empfinden - iets als aangenaam ervaren Was sagst du als Fachmann dazu? - Wat vind je er als vakman van?

© K Dictionaries Ltd.

als	naar ; toen ; zoals
ALS (Afkorting)	ALA (Afkorting) ; ALS (Afkorting) ; aminolevulinezuur ; anti-lymphocytenserum ; antilymfocytenserum ; ziekte van Lou Gehrig
als	alsof ; behalve ; dan

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Wikipedia




DE: da
DE: damals
DE: denn
DE: gleichwie
DE: indem
DE: indes
DE: indessen
DE: ja
DE: so
DE: von da an

DE: als sie das sieht, wird sie ohnmächtig NL: als ze dat ziet, valt ze flauw
DE: als sie das sah, wurde sie ohnmächtig NL: toen ze dat zag, viel ze flauw
DE: kleiner, grösser als NL: kleiner, groter dan