Vertaal
Naar andere talen: • absperren > ENabsperren > ESabsperren > FR
Vertalingen absperren DE>NL

I absperren

werkw.
Uitspraak:  apʃpɛrən]

1) blockieren - afzetten
Die Unfallstelle wurde großräumig abgesperrt. - De plaats van ongeval werd op grote schaal afgezet.

2) abschließen - afsluiten
Hast du auch überall / alles gut abgesperrt? - Heb je overal / alles goed afgesloten?

3) die Versorgung unterbrechen - toevoer onderbreken
Morgen wird zwischen acht und zehn Uhr der Strom abgesperrt. - Morgen wordt tussen acht en tien uur de stroom afgesloten.


II die Absperrung 

zelfst.naamw.
Uitspraak:  apʃpɛŋ]
Verbuigingen:  Absperrung , Absperrungen

1) deel van de uitdrukking: afsluiting, versperring; , versperring
Absperrungen errichten - afsperringen oprichten.

2) deel van de uitdrukking: versperren
die Absperrung des Unfallorts durch die Polizei - de plaats van ongeval wordt door de politie afgezet

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
absperren (ww.) afschermen (ww.) ; afschutten (ww.) ; beknotten (ww.) ; beschutten (ww.) ; blokkeren (ww.) ; borgen (ww.) ; dichtmaken (ww.) ; grendelen (ww.) ; locken (ww.) ; sluiten (ww.) ; stremmen (ww.)
absperren afsluiten ; buitenlaag aanbrengen ; dekfineer aanbrengen ; dichtdraaien
Bronnen: interglot; Diving dictionary; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `absperren`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: abdecken
DE: Abgrenzen
DE: abriegeln
DE: abschirmen
DE: abschliessen
DE: begrenzen
DE: beschneiden
DE: blockieren
DE: limitieren
DE: sperren