Vertalingen abgrenzen DE>NL
I abgrenzen
werkw.
1) durch eine Grenze von anderen trennen -
begrenzen , afbakenen Die Grundstücke sind durch den Bach voneinander abgegrenzt. - De percelen worden afgescheiden door een beek. |
2) Unterschiede deutlicher machen, herausarbeiten -
verschillen uitwerken Die beiden Parteien wollen ihre Programme künftig deutlicher voneinander abgrenzen. - Beide partijen willen in het vervolg hun programma's duidelijker van elkaar laten onderscheiden. |
3) seine Unabhängigkeit von jemandem deutlich machen -
onafhankelijkheid Sie wollte selbstständig werden und sich von ihren Eltern abgrenzen. - Zij wou zelfstandig worden en zich van haar ouders los maken. |
II die Abgrenzung
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [ˈapgrɛnʦʊŋ] |
Verbuigingen: | Abgrenzung , Abgrenzungen |
deel van de uitdrukking: begrenzing , afbakening © K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
abgrenzen (ww.) | afzetten (ww.) ; uitzetten (ww.) ; uitstippelen (ww.) ; omlijnen (ww.) ; omheinen (ww.) ; beschutten (ww.) ; beschermen (ww.) ; beperken (ww.) ; beknotten (ww.) ; begrenzen (ww.) ; afschutten (ww.) ; afschermen (ww.) ; afdekken (ww.) |
das Abgrenzen | het afpalen ; de afbakening (v) ; het afbakenen |
abgrenzen | afbakenen ; begrenzen ; afscheiden ; afpalen |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `abgrenzen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: abbakenDE: abdeckenDE: abschirmenDE: absperrenDE: absteckenDE: abzeichnenDE: ausbakenDE: begrenzenDE: beschneidenDE: demarkieren